8.12.09

wantstraat-wijerken  // Zet nooit voorbij hier uwen voet of zeg Maria weesgegroet

6.12.09

In een droom die ik vannamiddag op de trein had, zag ik een groep vinken in een struik. Ik bekeek ze door een verrekijker en zag dat ze de koppen van mandarijneenden hadden.

2.12.09

dat ik vaker in 't Stad kom tegenwoordig, maar mijn etablissementen nog niet helemaal gevonden heb

Ik zit met een boek in de Moretus. En met werk ook, maar dat schuif ik voor me uit. Een hond heet Sam en krijgt twee worstjes van Zwan. Een andere hond, of is het een eekhoorn, heet Perro en wordt bijna opgegeten door Sam. Men vertelt aan de gokautomaat dat een volwassen distelvink €100 kan kosten.

Aan de bar maakt men afspraken voor een feestje in de Green Corner. In augustus zat ik nog met een boek in de Green Corner. Tram elf stopt daar en ertegenover ligt de Greyhound, waar ik in de zomer wel eens in een boek las, en een halte vroeger ligt de Nieuwe Hoek – ook daar zat ik eens met een boek. Maar het doet er niet toe. Ik raad u geen van deze etablissementen aan.

Straks ga ik naar De schraelen troost.

1.12.09

Wanneer het regent, kan ik nog slechter tegen wollen mouwen dan anders en dus trok ik een versleten hemd aan tussen mijn trui en mijn t-shirt. Ik moest naar een jaarvergadering, met de fiets, met mijn Raes, door de regen. Ik had op het voorbereidend verslag gelezen dat ik samen met E de besluitvorming zou leiden.

Drie jaar geleden, toen ik naar dezelfde jaarvergadering ging – als passagier in een auto toen, niet met de fiets – had ik datzelfde hemd gedragen. Ik herinner het me nog. We reden langs een sluizencomplex dat ik nog steeds wil herbezoeken. Er zat wellicht ook al een gat onder mijn rechteroksel toen, maar zo groot als het nu is, kan het onmogelijk geweest zijn.

Dat hemd is een truuk: misschien zullen de aanwezige dames van middelbare leeftijd straks minder vragen of ik F ben, of F, of P. Omdat ze mijn hemd herkennen. F, F, P en ik zijn in de ogen van de dames op de jaarvergadering vaak één en dezelfde persoon. P zit al twee jaar niet meer in de vereniging.

Ik ben ondertussen tot aan Café Walter gefietst, dat is halverwege tussen appartement en vergaderzaal. Ik kan hier alvast de aanzet voor het verslag van de vergadering van straks tikken. Niet iedereen weet dat, maar het meeste kan vooraf; de mensen zijn de mensen, de dingen de dingen. En mensen praten wat af, terwijl het vaak niets betekent. Die laatste zin citeer ik uit Claudel, Het verslag van Brodeck.

Mijn broek, mijn benen, mijn schoenen, mijn sokken, mijn tenen, zijn nat, maar mijn hemd is droog. De grote ruiten van Café Walter zijn beslagen als die van de drukste stadsbussen. Maar vergis je niet, binnen is het rustig genoeg. Hier heerst vrede.

Drie jaar geleden had ik mij nog niet te zeer met de besluitvorming te bemoeien, nee, toen konden F en ik nog stiekem tussendoor de poëzie bedrijven. We schreven enkele van onze beste gedichten voor ons eigen pas opgerichte literaire tijdschrift, genaamd Akker, ondertitel Literair tijdschrift voor mensen of ook Het slijk der aarde niet verloochend. Hoe later het werd, hoe minder stiekem de poëzie; er was straf bier in het spel. Ik citeer hier met vreugde een poëtische proeve van toen met als titel [een lofdicht op Tom Boonen]:

[een lofdicht op Tom Boonen] [nov 2006]

Een merel in de dakgoot
Niets beter dan een mallemoot
Niets groter dan een fiets
Een kerel in een mallemiets

[danku]
Als ik dit jaar tijdens de besluitvorming merk dat er aan onnodige poëzie gedaan wordt, zal ik streng optreden.

Het hemd dat ik draag is ooit ook nog door mijn vader gedragen. In zijn legertijd, als ik goed ingelicht ben. Later stopte mijn moeder het in één van de grote gele plastic zakken die spullenhulp naar Kosovo zou verschepen, maar daar haalde ik het weer uit. Het is een mooi hemd. Ik heb ook een rood hemd dat ooit van mijn vader was. Ik zei het hem toen ik van de week met hem lunchte in een koffiezaak bij het station – ik een pasta puttanesca, hij een carbonara. Ik droeg mijn rode hemd. Dit is een hemd van u geweest, zei ik. Dat denk ik niet, zei hij. Ik besloot hem niet te geloven.

Ondertussen komt Sabien Clement Café Walter binnen. Ze ziet er blij uit. Ze staat te springen bij een tafel waar vrienden van haar zitten. Voor mij wordt het tijd om te gaan; ik ga naar een jaarvergadering, dezelfde als drie jaar geleden. Als vier jaar geleden ook trouwens, maar wat ik toen droeg weet wellicht niemand meer.

[Ongetwijfeld had hij, die zijn leven in boeken leefde, soortgelijke zinnen kunnen lezen op de onkuise pagina's van de oude literatuur en de moderne, die ervan overvloeien, maar omdat hij zich beijverde alleen het wezenlijke van boeken te onthouden, liet hij, als de gelegenheid zich voordeed slechts een verstrooid oog glijden over de schaamteloosheden die zich daar, hoe talrijk ook, bevonden zonder er enig belang aan te hechten, zo zelfs dat hij ze niet zag, zoals sommige liefhebbers van Balzac die de abrupte en onverwachte wendingen die de ziel van zijn romans vormen verafgoden, 'de beschrijvingen overslaan' om vlugger bij die zo korte zinnen te komen die als pistoolschoten afgaan en als een bliksemslag de oneindige hoofdstukken samenvatten ('Wel, Rastignac, hebt u Lucien gezien? Hij heeft een gedaanteverwisseling ondergaan') en zouden durven zweren dat hun auteur de bondigste in onze taal is. (uit: Pierre Bourgeade Het boekenparadijs. Goossens, 1994. p 18.)]
van Occy