12.12.20

[De wankele geruchten, in die tijd tot ons doorgedrongen, maakten alleen maar melding van zeeslagen in de buurt van eilanden, waarvan wij, arme bliksems, nog nooit hadden gehoord. (uit: A. Alberts Een kolonie is ook maar een mens. Van Oorschot, 1995. p 110.)]

22.11.20

[- Vanmiddag heeft de meester een verhaal verteld, zei Osewoudt. Het ging over een schipbreukeling op een vlot. Hij had geen drinken, hij haatte de oceaan omdat het water zout was. Maar toen sloeg de bliksem in het vlot en hij schepte het water dat hij haatte met zijn handen uit de oceaan, om de brand te blussen.
- En bluste hij de brand?
- Als hij de brand geblust heeft, is hij evengoed doodgegaan, van dorst. Wij hebben ons gek gelachen. (uit: W.F. Hermans De donkere kamer van Damokles. Van Oorschot, 1983. p 7.)]

7.9.20



30.8.20



12.8.20


4.8.20

[Hennes hy lyste återigen elfenbensvit, hennes ögon blixtrade klart och hennes glada skratt fick oss alla på gott humör. (uit: Hédi Fried Skärvor av ett liv. Natur & Kultur, 1992. p 224.)]

[Een blikseminslag zal later deze zomer een korte, felle brand ontketenen die de hele boel opruimt. (uit: Hay Wijnhoven De Turkse tortel. Atlas Contact, 2019. p 98.)]

[Zwaar hijgend van het rennen in de gloeiende hitte betrad hij niettemin heel beheerst het zaakje, groette de verkoopster achter de toonbank en verzocht haar het bovenste brood van de plank te halen, daar dit hem het beste aanstond, en terwijl de vrouw zich omdraaide, griste hij zwijgend en bliksemsnel iets van de toonbank dat niet beter had kunnen uitvallen - een lang, als een scheermes zo scherp geslepen broodmes. (uit: Michail Boelgakov De meester en Margarita. Van Oorschot, 1997. p 192.)]


6.2.20

[Het was een kort maar hevig afscheid van alles wat ik tot nog toe had meegemaakt, bliksemsnelle val van licht naar donker. Maar toen ik mijn handen van mijn oren wegnam, merkte ik, dat er nog altijd niemand boven was en tegelijkertijd hoorde ik van beneden Koos' stem komen, die rustig en bedaard sprak tegen de nachtelijke bezoeker, die een dame bleek te zijn. (uit: Hanny Michaelis Oorlogsdagboek. Van Oorschot, 2019. p 382.)]

4.2.20

In de nacht van zondag op maandag hoorde ik in een droom een zanglijster.

Ik was met iemand – ik weet niet wie – in een kamer – ik weet niet welke. Wellicht was die iemand een vrouw en droeg ze een lichtblauwe jeans. Het kan zijn dat het met het werk te maken had. Wat er ook van zij: ik opende het raam boven de tafel en hoorde een zanglijster. Hij zong.