21.11.16

Vannacht zag ik in een droom - ik stond in een woonkamer in een woonblok, de vierde verdieping misschien, door de ruit naar buiten te kijken - twee pestvogels in de top van een bijna kale boom invallen.

Twee pestvogels; even daar, en dan weer verder. Ik denk niet dat ik een verrekijker bijhad, maar ik zag het donkere masker duidelijk. Verder weinig details, het weer was grijs.

Wellicht waren het er twee van een grotere groep. Al dagen, nachten, zag ik in de verte groepjes vreemde spreeuwen vliegen, spreeuwen die ik ervan verdacht pestvogels te zijn.

[+ Van wie was die woonkamer?]

18.11.16

[Ik gooi de halve sigaret in de badkuip. Dwars door de tegelwand loopt een versteende bliksemschicht. (uit: Jaap Robben Birk. De Geus, 2014. p 107.)]

7.11.16

[Als de constante muziek een halve minuut zwijgt, is het als het eindeloos stille moment dat tijdens een onweer tussen bliksem en donder ingeklemd zit, angstig, ademloos, met stilstaand hart. (uit: Joseph Roth De blonde neger en andere portretten. Bas Lubberhuizen, 2015. p 149.)]

2.11.16

[Hier en daar lagen op open plekken plassen fel zonlicht, Vincent zag dat Fiona eroverheen probeerde te stappen en dacht aan zichzelf als kind, aan de onbezweerbare dwang (op straffe van bliksem, kogel) niet op lichte of donkere stoeptegels te gaan staan. (uit: Stephan Enter Grip. Van Oorschot, 2012. p 150.)]