30.4.06

groenling
Gelooft u mij maar: het is een groenling.

22.4.06

Het is zaterdagavond. Ik kom met enig correctiewerk en een boek om in te schrijven een café binnen.

Ooit haalde ik in dit café een rode sticker van een boek met een felroze kaft. Dat was op vraag van twee (felroze) cafégangers die de sticker als een doorn in hun esthetisch oog zagen. Ze kregen hem toen van mij – wat kon ik doen met een rode sticker? Vanavond zitten ze er opnieuw, ze knikken me toe. Ik knipoog. Ja, zo ben ik wel.

fluisterstemmen, roze
Ik kies een tafel, proef mijn Westmalle dubbel en krijg er voor de eerste keer in maanden weer borrelnootjes bij. Danku, zeg ik. De muziek is van Bram Vermeulen. Het kan niet stuk, wat een geluk, zegt hij.

Ik corrigeer een en ander, maar niet te veel ineens; het blijft toch zaterdagavond. Ik denk aan Vdb. Een believer ben ik al lang niet meer, maar hopen doe ik nog wel. Als Sporza over hem bericht dat hij "last [heeft] van een griepje", verdenk ik ze van ironie. Als Het Nieuwsblad schrijft dat de koorts "door twee dokters [werd] vastgesteld", hoor ik de redactie op de achtergrond lachen. Maakt het me triest? Misschien. Het is een wedstrijd die niemand winnen kan, zegt Bram Vermeulen. Had Unibetpuntcom maar een wildcard voor de Giro, droom ik.

Ik denk aan mensen die ik zag vandaag en aan wat ze zeiden: Martin Heylen vanmiddag in de groene boekenwinkel. Vertel mij wat, zei hij tegen mij. Ik zal het hem zeggen, zei hij tegen iemand anders. Iemand citeerde Elsschot. Onderweg naar huis blokkeerde Pieter Gaudesaboos het fietspad. Pas op, zei de vrouw die bij hem was. Pieter ging opzij, ik zei: merci. Net, iemand aan de tafel hiernaast: Bij de KBC hebben ze veel geld, maar ze zijn veel kleiner dan wij.

Soms, als er een vrouw langsloopt, zo besef ik nu, probeer ik heel bewust te ruiken. Het is als de twee felroze heren en hun knikken. Maar dan anders. Natuurlijk. Anders. Mijn correctiewerk is ondertussen gebeurd. Ik ben daar zeer tevreden over. Bram Vermeulen is inmiddels salsa geworden en zodadelijk komt mijn lief hiernaartoe. Ik ben zeer tevreden. Damiano Cunego zal dat morgenavond ook zijn.

15.4.06

[Ver weg weerlichtte het; de donder boven zee werd in de stad als een licht gerommel gehoord. (uit: Tommy Wieringa Alles over Tristan. Amsterdam: De bezige bij, 2002. p 7)]

[Het was alsof de bliksem insloeg tussen mijn ogen. (uit: Tommy Wieringa Alles over Tristan. Amsterdam: De bezige bij, 2002. p 96)]

[nee gaan geluid maar ik hoor de deur bewegen die enge deur draait een beetje open een hand een klauw ik kan het niet goed zien tussen deur en deurstijl ik moet hier als de bliksem weg (uit: Kristina Wiedeman Schaduwen. Amsterdam|Hasselt: Afijn, 2002.)]

13.4.06

Amsterdam

Het was in Amsterdam dat de lente begon. Twee dagen na Reves dood verscheen het lentenummer – nummer 90 – van De Brakke Hond. Dat dat een belangrijk nummer is hoeft weinig betoog want er staat een verhaal in dat ik schreef.

de brakke hond
We kochten dus De Brakke Hond, lief en ik. We deden dat in De Brakke Grond en droegen hem verder de hele namiddag en avond in een tasje bij ons. Tussendoor citeerde lief Reve (Wat hebben we toen gelachen met die zeehond), en maakte ik daar foto's van. We dronken bier, thee en koffie, zagen een en ander van Rembrandt en Vermeer, van parkieten, futen, en meerkoeten. We aten noten. We praatten over spelling in het straatbeeld. Ik kocht nog maar eens een Rood Paleis en wees lief gebouwen aan waar iemand als Bordewijk over zou kunnen schrijven. We aten noten, we knipoogden naar Hafid Bouazza, we waren in Amsterdam.

een dame
Thuisgekomen zat De Brakke Hond natuurlijk ook gewoon in de brievenbus. Dat het een "prachtig[e] nummer" is, stond op een begeleidend briefje. Thuisgekomen was ook nog geen enkel Amsterdams boek helemaal uit, maar een citaat was er al wel:

Hij stapte d'r fijn op los. Desnoods kon het pikdonker worden, dát-ie geen hand voor oogen zien kon, en stormen gaan, dat de boomen omver waaiden. Hij zou d'r doodeenvoudig overheen stappen. Dwars het bosch door. De wind loeide, overal kraakten de takken, de regen striemde hem in z'n gezicht, hij zette z'n tocht voort. Het begon te onweeren desnoods; hij bleef kalm, al sloeg de bliksem vlak naast 'em in. (uit: Theo Thijssen Kees de jongen. Antwerpen: Het kompas, 1946. p 187)
Thuisgekomen, dat is nu.

9.4.06

[Ik ga naar Amsterdam en ik neem mee: Publieke werken van Thomas Rosenboom en Kees de jongen van Theo Thijssen. Dat eerste omdat ik – inderdaad – Winterijs al las; dat tweede omdat ik het vanmiddag vond in de groene boekenwinkel. Een ingebonden pocket uit 1946 in de Feniks-reeks van Het Kompas. Ardet nec consumitur, zoals ook de Optimo Bruno's die ik kocht, en dat mag want Pasen komt.] [Wat ook komt, en steeds weer, en vooral rond Pasen: Parijs-Roubaix. De hoopostiek is Van Petegem.] [Zo. Ik ga naar Amsterdam.]

8.4.06

Walter Moers' De stad van de dromende boeken ( Houtekiet, 2005) in vier citaten:

Tot slot staken ze een ijzeren staaf door zijn hoofd en zetten hem tijdens een onweer met zijn voeten in twee teilen vol water. De ijzeren stang zou door een enorme bliksem zijn getroffen en de Zwarte Man tot leven hebben gewekt. (p 110)

Al bij het lezen van de eerste zin leek er een onzichtbare bliksem door zijn sponzige lijf te trekken. (p 119)

O ja, je kunt het voelen, het Orm! Het kan je een schop tegen je kont geven, je als een bliksem treffen, of je maag doen omdraaien. (p 451)

Bij de balustrade bleef Rongkong Coma als door de bliksem getroffen staan. Hij maakte geen enkel geluid. (p 489)

6.4.06

De dood kwam met haar zeis, doorsnee mij als een riet

Er doken foto's en doodsprentjes op van betovergrootouders. Carolus-Cosmas en Joanna-Maria zijn hun voornamen, subtiel bijgeschilderd zijn hun schaduwen, plooien, haargrens en knopen.

Carolus-Cosmas (1859-1932) heette in de volksmond Klaverenheer en danste als geen ander. Laat ons dat niet vergeten.


Carolus Cosmas

Duurbare kinderen, klein-kinderen en vrienden, weest niet ontroostbaar gelijk zij die geene hoop hebben. Gelijk ik u bemind heb op aarde zoo zal ik u blijven beminnen in den hemel.
Leeft nog menige jaren getroost op aarde, ik bid voor u, en vergeet mij niet in uwe gebeden.
Carolus Cosmas 2

4.4.06

En wie een fantastisch boek kent met Amsterdam als decor, mag mij altijd iets laten weten.

3.4.06

tappelings

Ik lees De stad van de dromende boeken van Walter Moers met daarin gisteravond het woord 'tappelings'. Ik zei het tegen lief: 'tappelings'. Dat dat best een mooi woord was en dat ik het onlangs – maar waar? – nog ergens las. Vanmiddag dacht ik er weer aan: 'tappelings'. Ik had de bladzijde moeten noteren want terugvinden kon ik het niet meer en waar was in 's hemelsnaam die keer ervoor?

10 minuten geleden viel het me in. Orakelnacht van Paul Auster, helemaal in het begin. Ik checkte het; het klopt.

Terwijl ik naar lucht hapte en het zweet tappelings langs mijn lichaam liep, zwierf ik rond als een toeschouwer in de droom van een ander, kijkend naar de wereld die voortsjokte en vol verwondering om het feit dat ik ooit net zo geweest was als de mensen om mij heen[.] (uit: Paul Auster Orakelnacht. Amsterdam-Antwerpen: De Arbeiderspers, 2003. p 8)
Dat ik het boek onlangs las, bleek een misrekening, want het was in juni 2005. Dit bewuste fragment op 24 juni in de bus tussen Brussel Noord en Ganshoren. Het was warm die dag. Heel warm. Aan de Keizer-karellaan zag ik vanuit de bus Henri d'Udekem d'Acoz – en dan vooral zijn wagen – in panne staan. Ik schreef er 's avonds in mijn evernote het volgende over:
Henri d'Udekem d'Acoz: om 18.00, in de namiddagse hitte, het zweet tappelings langs het lichaam, in panne langs de Avenue Charles Quint. Zijn nichtje er niet bij.
Zulk een persoon, zulk een postuur, zulk een transpiratie, zulk een notitie helpen natuurlijk bij het herinneren van een woord als tappelings. Alles is verklaard. Het lezen gaat door.

1.4.06

De regen hield me niet tegen.

Ik fietste naar de bibliotheek van Zwijnaarde, Joe Speedboot in mijn tas. Onderweg stopte ik bij het UZ voor de krant en in Nieuw Gent voor enkele foto's van het konserthusblauwe woonblok. Gaandeweg trokken de wolken open. Ik nam meer foto's; van snelwegen, muren en wolken.

In de bibliotheek las ik de eerste bladzijde in Het grote baggerboek. Mee nam ik het niet; binnen drie weken zal de regen me wel tegenhouden. Ik las net genoeg om heel de namiddag met liedjes van Frank Sinatra in mijn hoofd te zitten. Ik zong ze voor de pimpelmezen naast het kerkhof: Start spreading the news, en ook deed ik Zij dronk ranja met een rietje, mijn Sofietje.

een pimpelmees (Staf)

een pimpelmees (Sandra)

een pimpelmees (Staf)

Pimpelmezen in wilgenbosjes – zo groeide het besef – verdienen een reportage op een weblog. Omdat het vakantie is, en lente, en al bijna koers (we kunnen de uren aftellen op onze tenen en vingers). Omdat soms alles heerlijk is. Smaskens filibajs!

een pimpelmees (Staf)