29.1.12

Zou in agenda's genoteerd kunnen worden:

21.1.12

Ook al neem ik pas om tien voor acht de trein, toch sta ik op om kwart over vijf. Want om twintig over vijf komt de krant en ik wil een uur lang in de krant lezen, elke dag, met de kat, met een kop thee, speculaas als dessert bij het ontbijt. En na de krant moet ik douchen en werken – omdat ik des avonds niet wil werken want des avonds wil ik bier – en na dat werken neem ik de trein. Naar het echte werk. Op de trein slaap ik.

_____________________________


Vanmiddag riep ik tegen de man die altijd Guido Gezelle citeert en dan verwacht dat ik zijn citaten afmaak. Ik riep: bakkes!

_____________________________


Emma Adbåge is, zo besliste ik vanavond, heden mijn favoriete prentenboekenmaker. Omdat haar boeken tegelijkertijd heel echt en heel ongelofelijk zijn. De spanning tussen heel echt en heel ongelofelijk is, zo besliste ik ook vanavond, belangrijk bij waarlijk goede boeken. Heel echt, waardoor je moet geloven, heel ongelofelijk, omdat je moet blijven beseffen dat literatuur literatuur is, een helikopter naar elders, niet hier. Maar toch echt. Tegelijk geloven en beseffen. O-oo.

_____________________________


Soms doet hij ook van kwezelken en dansen, wat mogelijks nog irritanter is dan van Guido Gezelle. Maar dat ik bakkes riep, is niet waar. Nee, dat was veeleer fictie of anders gezegd: gelogen (Was ik bij de NVA, ik plaatste hier een smiley). Maar het had gekund. En dat van die tien voor acht klopt ook niet altijd maar soms. Vaak is het een dikke twintig over zeven; dan sta ik op om tien over vijf. Maar dat geeft problemen want dan is de krant er nog niet en dient de volgorde overhoop gegooid; dan werk ik eerst, tijdens het ontbijt, en lees ik daarna de krant met de kat en de thee en de speculaas en dan moet ik me ongelofelijk haasten om op het laatste nippertje een douche te nemen en dan vergeet ik gegarandeerd één of ander papier mee te nemen. Daar maak ik me dan zorgen over op de trein.

7.1.12

[Oude vrouwen in hun schort en jonge kinderen met hun speelgoed schoten naar binnen toen een windvlaag een rieten jaloezie naar de grond blies en kranten als spoken door de straat gleden. Toen bliksemde het. (uit: David Peace Tokyo Zero. Cargo, 2007. p 85.)]

4.1.12

Berchtesgaden (1953)

[Andere wegen moesten gevonden worden, en als een bliksemstraal schoot me na enige tijd de oplossing te binnen. (uit: Bob den Uyl De bloedende trein. Querido, 1980. p 86.)]

Vanmiddag trotseerde ik regen en wind en reisde ik per trein naar Leuven om daar een koffie te drinken in koffiehuis Onan - de man van het zaad en de rotsen. Even voorbij Mechelen dacht ik een tiental ooievaars op een kluitje bij elkaar gezien te hebben, maar zeker durfde ik er niet van te zijn. Mijn vrouw geloofde het toen ik het haar vertelde, maar ik ben onzeker of ik daar veel mee opschiet. Nee, dat van die ooievaars, dat houd ik verder voor mezelf. Ik had mijn vrouw ook op voorhand gevraagd wat de bedoeling kan zijn van de naam Onan voor een koffiehuis, maar daar kon ze me niet mee helpen.

Onderweg las ik De bloedende trein (1980), een minder geslaagde bundel van Bob den Uyl. Wel erin een toekomstverhaal, spelend in 2080, waarin met Euro's betaald wordt; dat kan visionair genoemd worden. En op p 11 een citaat uit het Algemeen Wereldtijdschrift, op p 86 een bliksem - die hebt u al gelezen.

Maar dus binnengetreden bij Onan. Beheerst bewogen de vrouwen - nee eerder ontspannen - door de kamer, zorgden voor koffie, streelden ons haar en verbrandden de kranten die wij niet lazen. (*) Al voor de schemering kwam er calvados op tafel en werden de kapsels opgestoken. Er werd biefstuk gebakken en die aten we staand aan de toog. Ietwat taai, maar de vrouwen legden een hand op onze schouder en het was niet erg. We gaven ze complimenten over het vlees.

Toen de wind was gaan liggen, de regen gevallen, de treinen weer reden, diepten de vrouwen extra dassen op uit een achterkamertje en kregen we een sigaar voor onderweg toegestopt. We slenterden door de onverlichte straten naar het station en hoorden achter rechtse hoeken paarden briesen. Koffie bij Onan, een aanrader, voorwaar.


(*) Dat is Remco Campert, ik geef dat toe.

2.1.12

In de achterzak van een jeansbroek in de wasmand vond ik deze stukken tekst:

Mijn vrouw keek boven naar Lewis, de kat lag in zijn nest, ik las Primo Levi (De verdronkenen en de geredden) een Sint Bernardus 6 (-> peer, iets van chocolade, karton) bij de hand.

+
Me ervan bewust dat ik de woorden ging gebruiken voor een stukje, schreef ik ze op op een papiertje - peer, iets van chocolade, karton - meer nog, ik schreef heel deze zin op.

+
Op mijn knieën voor de cd-speler en het boekenrek herlas ik de eerste drie pagina's van Conversaties met K. Kuifje zit daarin. Zijn silhouet is uitgesneden aan het puntdak van een houten hondenhok. Onder het silhouet de naam FOX, maar de hond is dood. Van Kuifje en Koen Peeters herinner ik me vooral een stukje van Koen Fillet.

[De top stak statig in de lucht, al lang geleden opengespleten door een bliksemschicht. (uit: John Steinbeck Reizen met Charley. Atlas, 2011. p 175.)]

[Ik keek naar die lege, verweesde schoenen aan het voeteneind van het bed, dat was alles wat van die man achterbleef in de slaapkamer. Van hem, zoals in het mythische beeld van een door de bliksem getroffene, waren alleen zijn schoenen nog over. (uit: Jean-Philippe Toussaint De waarheid omtrent Marie. Prometheus, 2011. p 43.)]

[Ik zag de nog niet weggevaagde formule op het bord, de vlijmscherpe snede van een mes - nee, van een grimlach - en het ontuchtige maar bliksemsnelle gebaar van daarnet. Zij begon nu, teder, haar neus tegen de mijne aan te wrijven. (uit: Louis Paul Boon Niets gaat ten onder. Arbeiderspers, 2011. p 60.)]

[Ebbel ziet graag hoe de twee marmeren voeten trappelen in de modder, dezelfde voeten die elke dag tijdens het genot trappelen in het niets, opgeheven en schoongewassen worden door de blauwe bliksem. (uit: Pierre Michon Vuur van Bridgid en andere wintermythen. Van Oorschot, 2002. p 36.)]