28.2.14

de Koolmeesstraat // de fluiter (19) // de nieuwe Voskuil

Ik ben er al zeker 100 keer door gefietst, maar dat de Koolmeesstraat Koolmeesstraat heet, weet ik pas sinds vanochtend. Ik zag het bordje toen ik vertraagde voor de lichten, onderweg naar het station Gent-Sint-Pieters. En in het station, daar moeten we zijn voor dit stuk.

Ik was in het station, in de hal, bij de borden met aangekondigde treinen en daar zag ik - je gelooft het niet - de fluiter. Ik zag hem voor ik hem hoorde. Hij leek oud & verlopen, droeg een plastic tas, een minder goed zittende jas. Je kon denken, even: een zwerver. Maar het was de fluiter. Hij liep me voorbij en toen pas hoorde ik hem fluiten, toen pas herkende ik hem, zijn achterkant. De fluiter, met zijn pet.

Hij schuifelde, de handen naast het lichaam, door de hal naar de tunnel onder de sporen en ondertussen floot hij - dat spreekt. Ik wandelde achter hem aan, maar al snel liep ik voor hem uit want zo traag schuifelen, nee, dat kan ik niet. Tussen spoor drie en spoor vier nam hij een Metro van de stapel. Dat duurde enige tijd. Dat ging niet van een leien dakje, hij moest zelfs even het fluiten staken. Daarna keerde hij terug naar de hal. Zelf liep ik verder naar spoor 7. Daar zou ik een kwartier later de trein naar Tongeren nemen.

De fluiter. Ik dacht dat-i dood was, al jaren.

Ik herinner me nu de chikkenbakvuller, nog zo'n onmogelijke ontmoeting in station Gent-Sint-Pieters. En ook al een eerdere keer de fluiter natuurlijk. [Maar nee, die chikkenbakvuller, dat is gelogen zie ik nu, dat was in het noordstation in Brussel. In Gent hóópte ik slechts hem ooit te zien. Ach, het geheugen.]

----

Wel dood is J.J. Voskuil. Maar dat houdt geen nieuwe boeken tegen. Op de trein las ik in Ik ben ik niet. De inleidende tekst - Detlev Van Heest spreekt met Lousje Voskuil - is helemaal wat het zijn moet.

25.2.14

[In de jaren na de oorlog was er een rijtje landarbeidershuisjes door de bliksem getroffen en afgebrand. (uit: Frank Westerman De graanrepubliek. De Bezige Bij, 2013. p 10.)]

23.2.14

Ik fietste met L van het werk naar het station. Neerder fietste ik samen met iemand van het werk naar het station, vanaf geen enkel werk, naar geen enkel station. Meer dan tien werkjaren heb ik daarover gedaan. Vreemd is het.

We reden over de Leopold II-laan. Bussen, tegenwind, rode lichten, tramsporen, opkomende regen. Om 16.12u waren we in het station. Om 16.13u nam ik de trein naar huis. Erg smooth.

Weinig mensen helemaal vooraan in de trein. Ik las in Koos van Zomeren - Naar de natuur - over de bonte vliegenvanger.

Onderweg van het station naar huis kocht ik in de Delhaize een nieuwe fles Elixir d'Anvers, tegen opkomende verkoudheden. Ik nam ook een sinterklaas uit chocola mee. Het meisje aan de kassa vroeg of ze in mijn tas mocht kijken. Ik maakte geen bezwaar.


------------

Vier dagen later, dinsdag, want de tekst hierboven ging over vrijdag, fietste ik weer met iemand van het werk naar het station. Met B.

Ik reed met B de Hovenierstraat naar beneden, dan links de Ribaucourtstraat in en dan weer rechts, parallel aan de Leopold II-laan. Zo kwamen we eleganter dan via de Leopold II-laan zelf aan bij het kruispunt van de Sainctelette. We zeiden het, dat het een aangenamere route was. Ondanks een aantal extra voorrangen van rechts. We zeiden ook dat automobilisten idioten zijn. Of dat ze het misschien niet zijn, maar dat het veiliger is daar van uit te gaan.

Na de Stanley sloeg B rechtsaf. Ik reed rechtdoor en kwam nog zeker 40 seconden voor de trein aan op het perron. Ik was ruim op tijd thuis voor de afspraak met de vroedman en de omelet met aardappel en champignon.

En in mijn droom die nacht: een vlucht putters. [Echt zeker was ik er niet van, maar ik zei het een aantal keer, dat het putters waren, en toen geloofde ik het echt.]

20.2.14

16.2.14

Tegen 11u belden er twee dames aan. Ze vroegen me of ik soms met vragen zat over de Heer. Ze vroegen nog dingen, maar mijn hoofd klapte dicht. Eén van hen ontvouwde een bladzijde uit een tijdschrift. Die bladzijde was al vaak ontvouwen en weer bijeengeplooid. Bij het artikel stond een goudgele zonsondergang en in de titel iets van "Waarom?" Ik stuurde ze verder, ik weet niet meer precies hoe.

Een gemiste kans, besefte ik al gauw. Ik had helder moeten blijven. Had ik niet een kwartier eerder in de badkamer gehoord van En zoo gaat alles z'n gangetje en wee hem die vraagt: Waarom? en had ik het niet 5x luidop herhaald om het niet te vergeten? Zo'n dames moeten toch ontvankelijk zijn voor Nescio, voor titaantjes.

En ik had ze natuurlijk ook kunnen spreken over de grijze vrouw die gisteren achter me in de tram half luidop fezelde van Vetzakken.... Dat het vetzakken zijn.... Vremdzakken.... Vetzakken al die vremde.... Met zo'n dames valt de wereld te bespreken, openhartig en in vertrouwen.

Ik zei het tegen mijn vrouw. Die zei: 'Ga ze snel terughalen. Ze kunnen nog niet ver zijn.'

Mijn vrouw is natuurlijk een grapjas. Ik ben Müller niet, niet Van Heest.

[In ieder geval, in zo'n laan zijn blikseminslagen nu schering en inslag. (uit: Koos Van Zomeren Naar de natuur. De Arbeiderspers, 2011. p 115.)]

15.2.14

11.2.14

In het halletje van de coupé was iemand flauwgevallen. Collega's van de gevallen man brachten hem weer bij kennis, alsof ze zulks wel vaker meemaakten. Ik stond even op, wandelde naar het halletje en bood de helpers clementijnen aan, suikers. Die werden geweigerd. Ik wandelde weer terug en las verder in Koos Van Zomeren. Hij schreef over rotganzen.

Bij de rotganzen dacht ik aan Willem Barentsz.

6.2.14

Op de trein lees ik weer in Koos Van Zomeren. In 1979 was-i 33. Dat maakt hem ondertussen bijna 70, daar zit ik van te kijken. Ik onthoud dat ik een fragment vanop p 58 moet overtikken als voetnoot bij gisteren.

Wanneer ik thuis aankom, is het aanzienlijk later dan verwacht - personen op het spoor, verminderde snelheid. In de keuken vind ik lauwe pasta met witte kool, witte bonen, broccoli en een pepertje. Het smaakt heerlijk. Erbij mijn voorlaatste Westvleteren 8, vervaldatum 10.09.13.

Een dag later zal de kleine kat in de kattenbak kakken [regen], maar dat weet ik nu nog niet. [O jee, de tijden, de tijden. O jee.]

Momenten dat het regent krijgen structureel meer aandacht dan momenten dat het niet regent. In de wandeldagboeken van Voskuil lijkt het continu te regenen. Toen ik daar een keer een opmerking over maakte, zei Lousje: 'Maar het regende bijna nóóit.' (Bovendien: 'We zijn toch niet van peperkoek?')(uit: Koos Van Zomeren Naar de natuur. De Arbeiderspers, 2011. p 58.)

5.2.14

[Aanvankelijk is het een zachte meiregen, geleidelijk wordt hij gestager en harder. bliksem en donder. We bevinden ons juist op de kam. (uit: J.J. Voskuil Reisdagboek 1981. Gottmer, 2000. p 56.)]

2.2.14

[Eerst sloegen dikke druppels als gedesoriënteerde vogeltjes tegen de glazen pui aan, daarna werd het in rap tempo donkerder, zo donker dat we ons om vier uur 's middags in een maanloze nacht waanden, het gerommel in de lucht naderde als een rolkoffer door een smalle straat en uiteindelijk knalden zweepslagen bliksem het wolkendek recht boven ons diagonaal uit elkaar.(uit: Joost De Vries De republiek. Prometheus, 2013. p 121-122.)]