27.11.09

Ik was in slaap gevallen op de trein naar huis. In een droom zag ik huismussen opvliegen uit een struikje - ze waren donker, zwart in het tegenlicht van een laagstaande zon. Ik telde ze.

Eerder die dag, wakker, zag ik vanuit een lijnbus huismussen in een struikje langs de Kleine Ring in Brussel. Ook die telde ik en dat weet ik nog: dat waren er vijf.

18.11.09

le flash blog >> la vie et l'arrière*

Dit ontdek ik net: in het Engels is Oek De Jong William Shakespeare. [klik]

[*]

Het is waarschijnlijk erg 1998, maar bij tijd en wijle werk ik graag op café. Ik begon in de Houtsiplou op het Rouppeplein. Tegen twee uur verhuisde ik wat verder de Zuidstraat in, naar de Les gens que j'aime aan het kruispunt met de Steenstraat. Daar tikte ik verslagen en plannen onder het toeziend oog van Boudewijn en Fabiola. Boudewijn en Fabiola aan de muur, dat is een pluspunt.

[Om één of andere reden denk ik nu aan de rat die ik dinsdagmiddag zag op het Maria Hendrikaplein in Gent. Ze stak een paadje tussen twee getrimde heggen over, de buik vlak boven het pad. Enkele meters verderop zat een groepje jongelui op de grond frieten te eten.]

Om kwart over vijf was ik in de Dôme op de Leopold II Laan. Ik kan dat zelfs in de tegenwoordige tijd zetten; het is nu kwart over vijf en ik zit in de Dôme op de Leopold II Laan. Ik twijfel of ik een Orval zal bestellen, maar wellicht beter niet – ik ben, zoals gezegd, aan het werk als was het 1998. De Dôme zelf is ook erg 1998. Of 1981. Nee, niet 1981 want Pantani bestaat hier. 1998. Aan het werk.

17.11.09

la 1ere semaine de juillet 1952

15.11.09

[In enkele bliksemsnelle stappen kwam hij bij Broer staan. (uit: Gerard Reve Wolf. Rainbow pocket (nr 130), 1983. p 92.)]

12.11.09

Gisterennacht, in een droom, bedacht ik dat ik geen mooier dierengroen kon bedenken dan het groen op de spiegel van wintertalingen.

[klik] [klik]

11.11.09

In een droom zat ik in een bus van De Lijn. Het was al donker. Langs de kant van de weg zaten twee bonte kraaien op een klimrek.

[Dat was misschien een zonde, maar de kip was niet ziek. Hij was alleen niet koosjer, omdat een kip alleen koosjer is als hij zijn laatste kippenadem bij een rituele slachting uitblaast, u weet wel: die bliksemsnelle, korte snee in de hals. (uit: Edgar Hilsenrath De thuiskomst van Jossel Wassermann. Anthos, 2009. p 60.)]
+
[Ik was bang bij ieder onweer, minder voor de bliksem dan voor de donder, want ik had gevoelige oren en schrok telkens; ik had nooit met de boeren gevochten uit angst gewond te raken, aan mijn ballen bijvoorbeeld, want een man moet niet zonder die schommelende zak onder Gods blauwe hemel rondlopen; ik was ook bang om - God verhoede het - een been te breken of mijn neusbeen of een arm; ik was als de dood voor verkoudheid, vooral neusverkoudheid, reageerde gevoelig op weersveranderingen en was dus ondanks mijn gezonde uiterlijk niet gehard. (uit: Edgar Hilsenrath De thuiskomst van Jossel Wassermann. Anthos, 2009. p 214.)]

8.11.09

calvarieberg
In het Montensbos in Massenhoven staat aan het einde van een ietwat verwaarloosde en zompige beukendreef een Calvarieberg. De achterkant van de berg is ooit een Lourdesgrot geweest, maar staat nu helemaal leeg. Maria is verhuisd. Achter de grot stroomt de Tappelbeek, die een paar honderd meter verderop onder het Albertkanaal gaat. Niet dat het wat uitmaakt. Ik kwam er van de week om kepen te zien. Ook niet dat dat wat uitmaakt en bovendien: er waren er nog geen.

5.11.09

[We bereikten Ravels. Ik ging een café in om te vragen of er een hotel was. Dat was er niet. Pas in Turnhout, ongeveer een half uur verderop. We konden niet blijven en we konden niet terug. We moesten verder naar het zuiden, daar waar de bliksems steeds heftiger werden en steeds dichterbij kwamen. (uit: Ilja Leonard Pfeijffer & Gelya Bogatishcheva De filosofie van de heuvel. De Arbeiderspers, 2009. p 11.)]

4.11.09

Vannacht, in een droom, zag ik een ransuil en even later een rode wouw.

2.11.09

[De schoonheid van het felle, maar kwetsbare leven slaat in als een bliksemschicht. (uit: Guus Kuijer Hoe word ik gelukkig? Athenaeum, 2009. p 78-79.)]

1.11.09

Literaire festivals zijn een aardse hel. Dat moet ik u natuurlijk niet vertellen.

slechtvalk

Maar ja, ik moet u ook geen slechtvalken laten zien en dat doe ik ook. Kortom:

Ik ging met mijn ontwikkelde en sympathieke vriendin – ik noem haar hier Svetlana – naar een literair festival. Ja, Svetlana had een uitnodiging gekregen en ze ging. Ik ging mee. Ik weet natuurlijk al jaren dat literaire festivals een aardse hel zijn – Svetlana weet dat ook en u moet ik dat al helemaal niet vertellen – maar ik zei onbezorgd ja. Ik wist zelfs dat de voertaal Frans zou zijn, een taal die ik slechts behaard beheers. Ik wist zelfs dat het thema de literatuur uit een taal was waarin ik niet veel meer dan insjallah kan zeggen. Ik wist zo veel, ik had zelfs de brochure gezien, maar ik zei ja en ik ging. Ik ben slechts zeer matig bestand tegen uitnodigingen van ontwikkelde en sympathieke dames.

We namen de trein, Svetlana en ik, en die trein werd omgeleid en vertraagd – ja, de nmbs houdt de literaire kalender goed in de gaten. Maar in het bijzijn van ontwikkelde en sympathieke dames wil ik wel eens moeite doen om mijn ergernissen te bedwingen. Ik zei tegen Svetlana: Kijk hoe interessant. We komen niet aan via de geijkte zuid-noord-route, maar langs het westen en we maken dan straks wellicht een halve cirkel door de stadsrand tot aan het zuidstation. Dat is toerisme, dat is een mooi begin. Dat is een tocht langs koterijen die de IC-forens anders niet te zien krijgt. Ik deed behoorlijk mijn best. Ik vertelde haar niet dat dit festival en heel de dag errond een aardse hel zou zijn – souffrance kan je zeggen in het Frans. Ik zei: Kijk, ginder, de basiliek. Gelukkig heb ik altijd wel ergens een flacon whisky.

Vijfentwintig minuten later dan gepland kwamen we in het zuidstation aan. De man met de das stond beneden aan de roltrap naar de metro. Ik vertelde Svetlana dat mijn oude huisgenoot Freddy – ja, we noemen hem Freddy – consequent naar die man verwijst als dè vieze vent. Terwijl er toch onnoemelijk veel vieze venten zijn, alles welbeschouwd. Terwijl, ook dat welbeschouwd, deze vent niet veel viezer hoeft te zijn dan de gemiddelde bezoeker van een literair festival. Een verse broek, dat is alles wat hij nodig zou hebben om mee te kunnen gaan naar het feestgedruis en te kunnen werken aan een nieuw epitheton. Ik zou in de tussentijd zijn plaats beneden aan de roltrap tegen mogelijke concurrenten kunnen beschermen. Svetlana vond de man met de das gewoon een vieze vent en zei me dat ik niet mee hoefde als ik geen zin had. Maar ja, op dat aanbod kon ik, dat spreekt, niet ingaan.

Door de miezer en de bergen opgegooide aarde op de opengelegde hoofdstedelijke straten kregen we van buitenaf geen fraai beeld van het festivalgebouw. Het was van het type kantoorgebouw, met grijze muren en wellicht hier en daar een raam. Rond het gebouw was een onwaarschijnlijke slotgracht van allerlei dat met wegwerkzaamheden te maken zou kunnen hebben. [Ofwel zag men, want dat kon ook, ons niet graag komen en had men één en ander in scène gezet, wou men ons zo buiten houden. Nog een mogelijkheid was dat het gebeuren – insjallah – afgelast was door de tijdelijke onbereikbaarheid van het gebouw. En waren we door de toeristische treinroute niet drie minuten te laat? Kon het niet dat men ons daarom – wederom insjallah – de toegang zou weigeren?]

Ik had mijn verrekijker meegenomen en zo vonden we een route door de smurrie, een zigzaggende route naar de ingang, aangegeven door rood-witte plastic linten. Het leek het parcours van een veldrit. Toen Svetlana eindelijk de toegangsdeur openduwde stond aan de andere kant, kijk eens aan, een zich dubbelplooiende gastheer. Hij sprak in onze eigen moerstaal enige woorden tot twee schuifelende mensen, een onverwachte meevaller op een Franstalig festival. De vrouw, op leeftijd en met stok, droeg op haar uitdunnend grijs haar een krans van veren, paars en grijs. De man was zeker 20 jaar jonger en keek uitermate kritisch over zijn halve bril. Intellectuelen en overjaarse hippies vermoedde ik, leer mij geen festivalgangers kennen. Maar niet te lang gefilosofeerd over taal of publiek, want daar had de gastheer ons in de gaten.

De gastheer – ik noem hem voor het gemak Marcus – kroop onderdanig naar ons toe. Hij droeg een lichtgrijs kostuum. Zijn broek was zeer schoon. Nee, we moesten ons niet haasten verzekerde hij ons, zich nogmaals dubbelplooiend, want haast was niet geboden. Het gebeuren zou pas over een half uur van start gaan. Er werd nog op het publiek gewacht. Hij rechtte zijn rug, knipte dadelijk weer dubbel en toonde met een wijds armgebaar waar we in afwachting de tentoonstellingsruimte konden bezoeken.

Is het niet vreemd, dat men op het publiek wacht?, fluisterde Svetlana in mijn oor. Is het niet vreemd dat men deze foto's wil exposeren?, antwoordde ik. Aan de muur hing een twintigtal vakantiekiekjes, waarschijnlijk genomen in een Noord-Afrikaans land. De poserende mannen, vrouwen, kinderen die normaal op de voorgrond staan, waren er wel telkens afgevallen. Van achter een hoek klonk een drum. Ik strekte mijn nek en zag hoe een tiental mensen zich op kussens had neergevleid en ritmisch het hoofd bewoog. Laat ons de straat opgaan en een frituur zoeken, zei ik nog tegen Svetlana maar het was te laat, Marcus had ons weer in de gaten. Of hij ons geen stoel kon brengen, vroeg hij, zodat we ons bij de zingende deelnemers konden scharen? En nog voor hij vertrokken was om er een te halen, had hij een stoel in zijn handen die hij tegen de achterkant van mijn benen schoof. Zo zaten Svetlana en ik met onze natte jassen nog aan en onze handen op schoot naast een tachtigjarige vrouw met een verenkrans op haar hoofd te luisteren naar een vrouw die in Parijs een boek geschreven had en nu speciaal voor ons op een groen kussen met haar hoofd bewoog en ie-la-ie-lie zong. Ik kon enkel naar mijn voeten kijken en hopen dat het programma snel zou aanvatten. Ik heb veel moeite met zingende mensen, al komen ze uit Parijs. Het was aan de gang, één en ander rolde, niets kon het op handen zijnde festival nog afstoppen, zeker ik niet, op mijn bruine plastic stoel.

Marcus leidde ons een zaaltje binnen met daarin cinema-stoeltjes die kraakten bij de minste beweging. Behalve Svetlana en ik, de verenvrouw en de man met de halve bril zaten in de zaal nog zo'n vijftien andere mensen, deelnemers, had Marcus hen genoemd. De vrouw naast wie Svetlana en ik de rij in schoven, stond op zodra wij gingen zitten, en nam drie plaatsen verder weer plaats. Terwijl ik de geur van mijn oksels en de rits in mijn broek controleerde, gluiperde Marcus naar voren, waar een tafel en drie stoelen klaarstonden. Hij sprak nu Frans en leidde, zo vermoedde ik, het programma in. Ik begon me af te vragen of ik die morgen wel ontbeten had, want ik had honger. Dat ik het middagmaal overgeslagen had, wist ik wel nog; ik had moeten lopen om de trein te halen.  

Een man werd naar voren geroepen. Hij had een boek geschreven en zou daaruit voorlezen. Meer moeite nog dan met mensen die zingen, heb ik met mensen die literatuur voorlezen. De man las voor in een taal die ik niet begreep. Ik keek de ruimte rond en vroeg me af of je slechte literatuur kan herkennen in een taal die je niet begrijpt. Ik vermoedde dat het slechte literatuur was en zocht bevestiging daarvan in de blik van Svetlana. Ook zij sprak de taal niet, maar ze zit in de literaire sector en dat wil wel eens schelen, maar ze keek stoïcijns naar voren. Daar waren onder het voorlezen twee mannen bezig met een laken. Was dat theater? Nee, het waren twee mannen die bezig waren met een laken. Op het laken werd na verloop van tijd een Franse tekst geprojecteerd. Wie achter de plooien kon lezen, kon wellicht de hele voorgelezen tekst volgen in het Frans. Hola, hoorde ik daar niet cocktail, en stond daar niet ook cocktail op het laken? Jawel! En haha, ik hoorde whisky, en op het laken: whisky. De techniek staat voor niets, maar nu stond het wel vast: het was slechte literatuur. Na verloop van tijd bleek ook dat de man niet zou voorlezen uit zijn boek, maar dat hij zijn boek voorlas. Op de achtergrond klonk klaterend water. Anderhalf uur later werden Svetlana en ik weer wakker door het handengeklap van Marcus. De schrijver werd bedankt en de stoelen aan de tafel werden herschikt. Er zou een discussie volgen.

De verenvrouw en de man met de halve bril namen plaats achter de tafel. Ik droomde over vogels, misschien koperwieken, misschien kramsvogels, die oud waren en dood neervielen op aarde. De vogelhuid was rot en zo konden de veren loskomen uit de weke etterboel die het vogellijf was. Gorgelend en lillend in hun eigen lichaamssappen stierven de vogels een ongezellige dood. Het was een soort van hel op aarde. Toen Svetlana me weer wakker maakte, honger, zei ze, zaten er drie vrouwen rond de tafel. Links een vrouw met oranje make-up, oranje haar en een lichtblauwe jurk met zeer veel plooien, stof uit de jaren '60. Daarnaast een magere vrouw met krullen, daarnaast, rechts, een nog magerdere vrouw met sluik haar, bleek en rechtopzittend als een etalagepop met de armen stijf naast haar lichaam, onder haar ogen zwartpaarse zakken. Ja, ik wist het weer, ik was op een literair festival. Ik was op een Franstalig festival over de literatuur uit een taalgebied waar ik niets mee had, zelfs de taal niet. Ik keek nogmaals naar de dames vooraan en controleerde op mijn telefoon of ik bereik had in het festivalzaaltje. Misschien was de vrouw rechts onwel aan het worden en zou ik een ambulance moeten bellen. Bewoog ze eigenlijk wel? Of was ze al dood? Moest ik niet over de rijen naar voren klimmen en haar pols opnemen? Ik keek naar Svetlana. Heb ik iets gemist? / Excusez moi, madame, est-ce-que j'ai peut-être manqué quelque chose et est-ce-que cette femme est morte? Svetlana had ongelofelijk grote en ongelofelijk ver opgengesperde ogen. Honger, zei ze weer.

Terwijl ik mijn jaszakken aftastte op zoek naar iets eetbaars namen de vrouw in het lichtblauw en Marcus, vanuit de zaal, om beurten het woord. Als echte Francofonen spraken zij in zinnen zonder aantoonbaar begin of einde en met minuten durende stukken tussen parenthèses. Vermoedelijk formuleerden ze vragen die de twee dames rechts aan de tafel met langdurig zwijgen en af en toe een zucht beantwoordden. Af en toe vertaalde de Parijse zangeres de vragen naar een Noord-Afrikaanse taal zodat alle deelnemers begrepen waarom er zo gezucht en gezwegen werd. Ook af en toe draaide heel het publiek zich naar Svetlana en mij; het gerommel in mijn buik overstemde immers regelmatig het gekraak van de cinema-stoelen en het gezwijg van het panel. Oui, ça fait beaucoup de bruit, non? zei ik een paar keer verontschuldigend tegen de man die een paar stoelen links van me zat. Ik zei het ook tegen de hele zaal en de Parijse zangeres vertaalde me. Hoe vaker ik het zei, hoe beter het klonk en hoe eleganter mijn accent. Vraiment, zei ik ook. Het leek of de man links van me me oprecht begreep. Luider nog dan het gerommel in mijn maag, hoorden we, vaker nu dan in het begin, het kletterende water. Ik zette voor de veiligheid mijn tas op de cinema-stoel naast me. Een overstroming tijdens een literair festival, het zou ongetwijfeld niet de eerste keer zijn. Was het niet in Egypte?

Marcus had zich ondertussen van ergens, van waar?, onzichtbaar tot tussen Svetlana en mij gewurmd en fluisterde me toe dat er in de hal een automaat met versnaperingen stond. Hij prikte met een vinger in mijn buik en zijn adem was heet en dreigend. Ik had voorwaar meer schik in de man gehad toen hij achter in de zaal zat, maar nog voor ik mijn plakkende lippen van elkaar had gekregen stond hij al op het podium en stelde hij luid een nieuwe vraag aan het panel: Als het zo en si en la en si en onderdrukking en la dat 'l empire aan de winnende hand, si, si, zelfs gelegitimiseerd wordt si en si en la door Nobelprijzen en intellectuele steun en si en la en si en la en dat schrijven machteloos en si en la is en het leven zwaar en la la si en vooral op het politieke vlak in si en la en ook in het oosten, is het dan nog mogelijk om te schrijven? Marcus knipte dubbel en strekte zijn armen voor zich uit als teken dat de vraag gesteld was en was dat ook niet een teken voor mij, daar met zijn rechterwijsvinger, dat dwingende wijzen naar de gang? Ik struikelde ondertussen de rij uit naar de gang, trapte op allerhande onduidelijks en hoorde tussen het gekraak nog net de middelste vrouw oui zeggen, de rechtse ffff en de linkse il faut chanter avec nos enfants.

Ik had de automaat snel gevonden en gooide al het geld uit mijn broekzakken op de vloer.  Wie veel honger heeft en niet erg wakker is, dacht ik, of zei ik tegen mezelf, dat kan ook, gedraagt zich dronken. De deur naar de zaal opende zich en het hoofd van Marcus kwam tevoorschijn Oui, ça fait beaucoup de bruit, non? zei ik. Maar je wordt er wel wakker van. Hebt u niet toevallig zestig cent?

Nu had ik zelf ook één euro tachtig voor drie stukken chocolade, maar ik wou daarnaast ook een nougat-reep meenemen voor de paneldame rechts. Suikers kunnen veel rechtzetten. En de catering van de literaire gasten moest natuurlijk niet met mijn geld gebeuren; ik had verdikkie al mijn trein naar dit literair festijn betaald. Elke reep viel met een daverende knal op de bodem van de machine. Ook het openen van de klep ging niet bepaald geruisloos.  bruit, bruit, bruit, bruit, zong ik. La la lie ie-la-ie-lie. Ik at twee stukken chocolade op en legde me even neer op de groene kussens waarop de Parijse zangeres eerder die dag had zitten zingen. Ik zong haar lied van ie-la-ie-lie, maar ik hoorde in de plaats: Psst! Dat was Marcus weer, zijn hoofd stak opnieuw tussen de deuren door en hij wenkte me. Ssst, zei hij, en Venez, venez, kom, kom.

Ik kraakte de zaal weer in en gaf de derde chocoladereep aan Svetlana, die niet langer louter ontwikkeld en sympathiek was, maar ook uitermate verveeld en hongerig. Ze zei me dat literaire festivals een aardse hel zijn. De mensen aan de tafel vooraan deden er alles aan om deze these te onderstrepen. De rechtervrouw zei dat l'existence de la souffrance is. Dat stelde me gerust; ze was bleek en grauw uit filosofische overtuiging, niet uit onwelligheid. Ik at de nougat-reep uit de automaat op. De vrouw herhaalde ondertussen dat exister souffrir is en dat er rien is dan la souffrance. De nougat plakte in mijn mond. De vrouw met de veren merkte op dat er toch espoir is. Dat we moeten chanter, zei de vrouw in het lichtblauw links. De Parijse dame vertaalde één en ander en ik moest naar het toilet. Ik kraakte recht uit de stoel.

Ik probeerde op het klaterende geluid af te gaan, maar vond de weg naar de toiletten niet. Marcus was ook nergens meer te bekennen. Ik ging dan maar naar de snoepautomaat en drukte met mijn linkervoet de klep met een luide knal naar beneden open en riep excusez-moi in de richting van de zaal. Ik probeerde zo, staand op één been, stabiel te richten en in de openstaande klep te plassen. Ik was zeer tevreden met die oplossing en maakte erg weinig rommel. Nadien legde ik me neer op de groene kussens. Ik was er zeker van dat ik de geur van de Parijse zangeres nog kon ruiken en ik begroef mijn gezicht in het groen. Ik probeerde zo veel mogelijk van de stof in mijn mond te nemen. Tussen de kussens vond ik een paarse pluim. Die stak ik in mijn anus. Ik zette mijn telefoon uit en maakte met een balpen enkele gaten in het vel van de trommel die naast de kussens lag. Ik besloot de rest van de dag te blijven liggen.

Ik zong: ie-la-ie-lie.

Maar u, met uw ervaring met literaire festivals, u had natuurlijk na de vier eerste zinnen al kunnen vermoeden dat het zo zou aflopen. Ja, eigenlijk had ik het u niet hoeven vertellen. U weet dat ook; literaire festivals – aardse hel – souffrance – paarse pluimen – ie-la-ie-lie. Ach.