28.1.05

Leest allen Ik ben niet bang van Niccolò Ammaniti. [Van goud-bruin-koren-geel-oker naar donkerblauw.]

26.1.05

vanmiddag aan het stempellokaal

Een hond plaste tegen mijn fiets.

21.1.05

Multatuli: 'Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij'

Mijn eerste boek uit 2005 was Spijkerschrift van Kader Abdolah, de Iraniër met de snor die zichzelf Nederlands leerde uit de boeken van Annie M.G. Schmidt. Dat hij Jip en Janneke gelezen had, moet zowat het eerste zijn wat ik hem ooit hoorde vertellen, maar de man las meer. Want hoe begint Boek II van Spijkerschrift?

Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht No. 37.
Inderdaad, met de beginzin uit de Max Havelaar. Nu moet u weten dat er in Spijkerschrift na deze zin nog enkele uit de Max Havelaar geciteerde paragrafen volgen, en die leken mij – sapperloot en hoera – behoorlijk Elsschotiaans. Kijk wat mij helemaal innam:
Als ik in mijn vak – ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht no. 37 - aan een principaal – een principaal is iemand die koffie verkoopt – een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hij terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zijn ook makelaars in koffie, doch hun adres behoeft ge niet ge weten.
Moet ik vertellen dat ik niet meer te houden was toen ik na het verjaardagsfeestje van liefs vader op liefs oude meisjeskamer een exemplaar van die Max Havelaar tegenkwam? Ik heb het uit ondertussen. Ik vond het een goed boek, laat ik dat al dadelijk zeggen. In ben weg van Droogstoppel, de Laarmansachtige handelaar in koffie. De herhalingen, de kortzichtigheid, de droge humor, het kleine leed, het burgerlijke, het verkeerde; dat alles: mmm.

De door Stern vertelde hoofdstukken over Max Havelaars wedervaren in Indonesië konden mij aanvankelijk minder boeien; ik stoorde mij aan de overdaad aan uitleggerij die de vertellende Stern nodig lijkt te hebben om het karakter, de geestelijke eigenheid, van Max te schetsen. De directe karaktertypering is omslachtig en zit vol herhalingen. Na een tijdje dacht ik het wel te weten en verlangde ik naar registratie zonder uitleg. Maar Stern houdt vol:
Ik wens geen gelegenheid te verzuimen om den man te doen kennen die de hoofdrol vervult in mijn verhaal, opdat hij den lezer enig belang inboezeme wanneer later donkere wolken zich samentrekken over zijn hoofd.
Er moet bovendien duidelijk een boodschap meegegeven, en aanvankelijk stoorde mij dat een beetje. Vooral omdat het soms leek alsof dat stiekem moest gebeuren. Ik weet het nu wel, wou ik zeggen, u hoeft mij niet zo voorzichtig te benaderen, ik weet heus wel waar u naartoe wil. Ga gewoon. Maar hoe langer het boek duurde, hoe minder ik me eraan ergerde. Na hoofdstuk zeventien (de inderdaad erg geslaagde vertelling over Saïdjah en Adinda) viel die ergernis zelfs helemaal weg, misschien omdat de boodschap nu onverhuld overgebracht, en de romanvorm van de aanklacht verdedigd wordt:
Is er logen in de parabel van den zaaier, omdat geen landbouwer zijn zaad zal uitwerpen op een rots? Of – om af te dalen tot meer gelijkheid met mijn boek – mag men de waarheid ontkennen die de hoofdzaak uitmaakt van de Negerhut, omdat er misschien nooit een Evangeline bestaan heeft? Zal men tot de schrijfster van dat onsterfelijk pleidooi – onsterfelijk, niet om kunst of talent, maar door strekking of indruk – zal men tot haar zeggen : ‘ge hebt gelogen, de slaven worden niet mishandeld, want… er is onwaarheid in uw boek: het is een roman!’ Moest niet ook zij, in plaats ener optelling van dorre daadzaken, een verhaal geven dat die daadzaken inkleedde, om ’t besef der behoefte aan verbetering te doen doordringen in de harten? Zou haar boek gelezen zijn, als ze daaraan den vorm had gegeven van een processtuk? Is ’t haar schuld – of de mijne – dat de waarheid, om toegang te vinden, zo vaak het kleed moet borgen van de leugen?
Multatuli sleurt je mee in zijn logica en drijft je tot een climax waar hij, Multatuli, de schrijver zelf, de pen uit de handen van Stern en Droogstoppel slaat om op de laatste bladzijden zijn bedoelingen uit te schreeuwen; Ik wil gelezen worden, de Javaan wordt mishandeld! Stel ik leefde in 1860, ik stortte terstond op rekening drie maal nul vijf maal nul twaalf twaalf (of giro vijf vijf vijf, wat kan het mij schelen) om hem te steunen in zijn strijd, want ik was gepakt. In die twintig hoofdstukken was ik steeds meer mee, waardeerde ik het boek steeds meer met zijn contrasten en constructies, werd ik steeds meer overtuigd van het belang van de tekst.

Nu ik het boek al een volledige dag uit heb, vind ik de laatste bladzijden wel wat te schreeuwerig. Nu ik mij stilaan uit de sfeer worstel, wordt Multatuli meer een roeper die een gelijk halen wil, een Michael Moore als het ware. Maar die evolutie ga ik een halt toeroepen; ik ga onthouden dat de Max Havelaar een erg sterk boek is, dat het een sterke opbouw heeft, dat we het heel wat slechter konden treffen met de klassiekers binnen onze literatuur. Ook al was het Multatuli naar eigen zeggen louter te doen om gehoord te worden en ambieerde hij niet “goed te schrijven”, toch deed hij het. Echt waar. Het boek is misschien wat traag en uitleggerig naar onze normen, maar ook scherp als een vlijm. Ik weet weer even waaruit te citeren.

Multatuli Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Rotterdam: Ad. Donker, 1967.

17.1.05

de fluiter (8bis)

Hoor.
Het is de fluiter. Met z'n blauwe jas. Nee, het is geen kind op straat of die nieuwe van hierboven, nee, het is de fluiter. [U denkt misschien: ja, dat weten we wel, straks loopt hij van links naar rechts voorbij en zal hij een bontmuts dragen, van achter de ruit zal men hem bekijken. Ja, misschien denkt u dat. Misschien denkt u ook: wacht eens even, die fluiter, is die niet al eerder langsgekomen vandaag? Nog geen kwartier geleden? Kan dat wel? Hoe zit dat?]

Kijk.
Het is de fluiter met zijn blauwe jas. Hij loopt aan de overkant. Hij komt uit de andere richting en loopt op de andere stoep. Even denk ik dat hij zal aanbellen aan het art-nouveau-huis. Maar zo makkelijk wordt een fluiter natuurlijk niet verleid. Dat spreekt. Hij verdwijnt links.

de fluiter (8)

Hoor.
Het is de fluiter. Met z'n blauwe jas. Nee, het is geen kind op straat of die nieuwe van hierboven, nee, het is de fluiter met z'n blauwe jas. De fluiter met z'n bontmuts.

Ik sta op en kijk door de ruit. Ik zie hoe hij van links naar rechts over de extra brede stoep loopt. Op de tweede verdieping van het art-nouveau-huis aan de overkant zwaait een vrouw stof uit een witte poetsdoek. Ik trek een eeuw van de tijd af en denk er een vertrekkend schip bij. Naar nieuwe landen.

14.1.05

utilitaire poëzie op -icht

Aan tafel hadden lief en ik het gisteravond over initiatieven voor gedichtendag. Gedichten op ooghoogte aan de toiletdeuren leek ons wel iets. Maar wat dan met urinoirs? Gespetter moet vermeden en ooghoogte lijkt daar dus geen goed idee. De oplossing: weg met de mikvlieg, hoera voor het mikgedicht!

Zwicht.

Voor dit
mikgedicht.

En richt.

13.1.05

de fluiter (7)

Hoor.
Het is de fluiter. Met z'n blauwe jas. Bijna dacht ik een kind op straat of die nieuwe huurder van hierboven, maar nee - het is ook zo lang geleden - natuurlijk, het is de fluiter. De fluiter met z'n blauwe jas. De fluiter met z'n bontmuts.

Ik sta aan de ruit, mijn hoofd draait mee van links naar rechts. Dat ik hem en de zijnen het beste wens, zeg ik tegen de ruit. En dat ik vorig weekend in een tuin enkele groenlingen zag. Helemaal zeker was ik niet, ze zaten ver en ik was op pad zonder vogelboek, maar het leken groenlingen. Je had erbij moeten zijn, zeg ik, en kijk: die wond in mijn hals is al mooi genezen.

Zo loopt hij de straat door, de fluiter, en achter elke ruit zijn de bewoners hem welgezind. Achter elke ruit is het een opgelucht weerzien. Zodadelijk ga ik lunchen met lief. Ik zal breed glimlachen. Ik zal vragen: Weet je wie ik net zag?

- eerder: (6) (5) (4.5) (4) (3) (2) (1) -

10.1.05

iets anders

Of ik ook andere liefhebberijen heb dan alleen de schone letteren, wil Matthijs van Rommelhok weten. Hij gaf me estafettegewijs een stokje met vier vragen door. Wie ben ik dan om daar geen antwoorden op te geven?

1. Wat is de totale grootte aan muziekbestanden op je computer? Niets. Nul. De computer hier leeft nog in het vorige decennium, sputtert al bij Word-documenten, heeft amper 2,5 GB.

2. Wat is je laatst gekochte cd? Le Bataclan '72 van Lou Reed, John Cale & Nico. De registratie van het concert dat de drie (ook toen al ex-Velvet Underground) op 29 januari 1972 gaven in Le Bataclan in Parijs. Heel erg basic.

3. Wat is letterlijk het laatst geluisterde nr voor je dit bericht las? "Honky tonk" van Arno. Uit Charles Ernest.

4. Geef 4 nummers door die je heel vaak luistert of die veel voor je betekenen.

"Satellite of love" van Lou Reed, omdat dit het eerste nummer is van de eerste Lou Reed die ik ooit kocht: Walk on the wild side / the best of Lou Reed (1981). Ondertussen heb ik er een veertigtal CD's van (al dan niet samen met de Velvet Underground), wat hem tot mijn grootste muzikale held maakt. Bovendien wordt er in de supermarkt van de jolige cassière (m/v) vaak een instrumentale en compleet verprutste, auteursrechtlozere plinplongversie van dit Satellite of love gespeeld.

"This corrosion" van Lambchop, een cover van de Sisters of Mercy. Omdat het het enige nummer is waar ik echt naar op zoek ben. Het stond ooit op een bonuscd bij Is a woman, die ik toen om onbegrijpelijke redenen niet kocht. In mijn herinnering heeft het net de juiste kleur.

"Swedish designer drugs" van Daan uit Bridge burner. Dè Vlaming die goede en geestige teksten in het Engels schrijft. ("How deep is your fjord? How shallow thy watery eyes?") Bovendien kan Daan ondanks zijn cool en verdraaid diepe stem aandoenlijk giechelen.

"Programma 96" van Noordkaap uit Avanti!. Enkel en alleen voor de zin "Iedere man bier, iedere vrouw een kind, ieder kind ijskreem"

5. Aan wie geef jij het stokje door en waarom? Ik geef het door aan Cockie. Om de eenvoudige reden dat zij een van mijn trouwste bezoekers is en ik er daardoor zeker van kan zijn dat ik niet te lang met deze stok blijf zitten. Tenzij zij het niet wil natuurlijk, en ze een beleefd berichtje achterlaat om te zeggen dat ik een ander zoeken moet. Ik kijk even verder, links en rechts, maar ondertussen mag u daar, interessante vrijwilliger, zich altijd melden. Er moeten toch massa's interessante vrijwilligers zijn, niet?

7.1.05

Ik weet het even niet meer. Wat is correct, en waarom?

a) We trekken eropuit om Boris te zoeken.
b) We trekken erop uit om Boris te zoeken.
c) We trekken er opuit om Boris te zoeken.
d) We trekken er op uit om Boris te zoeken.
Help.

5.1.05

André Sollie: 'De grote reis van kleine Emma'

Hoe ouder, hoe conservatiever, hoe rechtser. Zo zal het mij vergaan - helaas. Ik zeg helaas, want alles en iedereen is nu eenmaal gebaat bij linksigheid en progressiviteit; de wereld is beter af met een jonge ik, idealistisch en solidair. De evolutie naar rechts moet daarom zo lang mogelijk tegengehouden, want ze stoten mij af, rechtse oude zakken. Maar af en toe krijg ik al conservatieve reflexen. Ik beken.

Zondagnacht bijvoorbeeld. Ik las De grote reis van kleine Emma, André Sollies hervertelling van De sneeuwkoningin (H.C. Andersen). Voor 8 en ouder, met iets moois van Kristien Aertssen op de cover en zacht roze bladen om mee te beginnen en te eindigen. Het was heerlijk om nog eens te beleven hoe snel de seizoenen elkaar in sprookjes op kunnen volgen. Hier en daar waren er wendingen die lijken op de originele tekst (de dikke blauwe Lemniscaat neem ik gemakshalve als origineel), maar dan soberder en daar hou ik van.

Ze gingen op elkaar lijken.
Zoals een jongen en zijn zusje.
Een meisje en haar beste vriend.
En hier en daar duikt, uit het niets, de typische sprookjeswoordenschat op. Zo is er in het origineel geen spoel te bekennen, maar wel bij Sollie. Niet de traditionele spinnewielspoel, maar een spoel is een spoel is een spoel.
Op zijn hand zat een meisje, zo groot als een spoel naaigaren.
Het was een verhaal als een sprookje. Maar op bladzijde 22 kwam de schok.
'Moet je horen,' zei de kraai. 'Ik heb verkering met een steedse kraai die in de toren van het kasteel woont. Die heefd de afgelopen weken wel honderd jongetjes gezien. Dat heeft ze me zelf verteld.'
'Ik zoek maar één jongetje,' zei Emma, 'Bas.'
De kraai draaide zijn kop weer alle kanten op en zei alleen maar: 'Kun je fietsen?'
Het begon eigenlijk al met "verkering". Ik vind verkering geen mooi woord, al niet voor een kraai en helemaal niet voor in een sprookje - misschien is het gewoon te noordelijk voor mij. Geef mij dan maar iets als verloofd, maar dat is voor de schrijver dan misschien weer te huwelijks, te religieus, te hetero. Maar achteraf bekeken was die verkering slechts de voorbode van "fietsen"..

"Fietsen"! Een sprookje met een fiets. Dat vond ik niet kunnen, dat brak in mijn hoofd heel de sfeer. Ik schrok er wel van dat ik het niet vond kunnen, zondagnacht in bed, maar ik vind het nog steeds. Vlak na het verschijnen van het F-woord bleek de stad beneden in het dal - dus bergaf - te liggen en "dat was boffen" (gil!) Emma staat vervolgens rechtop op de trappers en rijdt "met een rotvaart" (gil! gil!) naar beneden. Tegen die tijd zat ik rechtop in bed, mommelend van welk een ongehoorde taalnieuwlichterijen. Het duurde tot de koets (p26) voor ik weer echt in het sprookje zat. Oude zak, zei ik tegen mezelf.

Maandag herlas ik Andersens versie nog eens helemaal. Geen fiets, inderdaad, maar voor de rest heb ik snel gekozen. Voor de rest heeft Sollie goed gewerkt; enkele wolkjes adem zijn versprongen, de gedroogde vissen bleven. Hij kortte het ook in tot een aangenamer voorleesformaat en gooide die dekselse psalm eruit. Ik mis eigenlijk slechts één zin in de bewerking. Laat ons afspreken dat die erin komt bij de herdruk, wanneer de fiets geschrapt wordt:
'Ze is vet, ze is lekker, ze is gevoed met nootjes' zei het oude roverswijf.
André Sollie De grote reis van kleine Emma. Wielsbeke: De eenhoorn, 2003.
Hans Christian Andersen Sprookjes en verhalen. Rotterdam: Lemniscaat, 2001. (derde druk)

Hij plant het niet, maar hij is een held.

-En dat tweede gaatje onderaan, zal ik dat snel zonder verdoving doen?
-Euh. Als u denkt dat dat kan.
-Ja, dat zal wel gaan. Ik vermoed dat het niet al te diep gaat.
-Euh. Ok.
Het is bovenal compleet onnodig, maar hij is een held.