30.1.16

29.1.16

Zowat een week geleden, in de nacht van zaterdag op zondag, zag ik in een droom een roodkeelduiker. Hij zat in Hoboken, hij zat op de Schelde.

Ik was met de trein gekomen en had de verdomd hoge dijk beklommen. De Schelde, erg breed, had aan de Hobokense kant een boulevard en een lint hoogbouw als aan de kust. Ik leunde tegen een metalen reling en zag de vogel vlak tegen de rand langszwemmen, stroomafwaarts, richting Antwerpen. Wellicht probeerde ik een foto te nemen. Er waren nog mensen. Mannen.

Later daalde ik de dijk weer af naar het achterland. Er lag daar een wachtbekken dat volliep met water uit de rivier, het water kwam onder hoge druk uit de dijkwand gespoten. Op dat wachtbekken zat - geloof ik - nog een bijzondere vogel, maar welke was dat weer?

16.1.16

[Ik was niet onbekend met de bliksemflits; ik was niet onbekend met de donderslag. Benijdenswaardig ervaren in deze zaken, was ik niet onbekend met de wolkbreuk - de wolkbreuk, en daarna de zonneschijn en de regenboog. (uit: Martin Amis Het interessegebied. Atlas Contact, 2014. p 7.)]

8.1.16

[Hij ziet het aan haar ogen, die bliksemen van verontwaardiging. Maar ze gaat de discussie met hem niet aan. (uit: P.F. Thomése De onderwaterzwemmer. Atlas Contact, 2015. p 110.)]

1.1.16

[En opeens zie ik, zoals in een huis wanneer het onweert en tientallen in het donker verborgen voorwerpen een seconde lang door het weerlicht zichtbaar worden, allerlei andere, eerdere momenten uit onze relatie waarin dat ook al is gebeurd, momenten waarop haar emotie met de mijne bleek te resoneren of zelfs te corresponderen. (uit: Stephan Enter Compassie. Van Oorschot, 2015. p 84.)]