28.5.09

Ik houd met weinig regels strikt rekening bij het samenstellen van mijn bescheiden bliksemarchief, maar wel steeds met deze: woorden die beginnen met "bliks" en uitgesproken worden door een kaketoe, worden opgenomen. ([Kaketoe:w]+[w="bliks**"]=>[w->arch]). Altijd. ([tjrs]: [Kaketoe:w]+[w="bliks**"]=>[w->arch])

'blikskaters!' zei Nico de kaketoe. (uit: Chris Riddell Louize en de listige kat. Manteau, 2009. p 166.)

[Laat je hart zijn als het hart van een leeuw en je armen sterk als bronzen sikkels en snel in hun wraak als de bliksem, die neerschiet uit de hemel, want het bloed der rechtvaardigen en goeden heeft lange tijd gevloeid in Schotland. (uit: James Hogg De bekentenissen van een gerechtvaardigd zondaar. Sun, 1989. p 135.)]

26.5.09

Vanochtend zag ik, in een droom die ik had op de trein naar het werk, een viertal roodborsttapuiten. Ze vlogen boven een groen landschap. De zon scheen.

Vannacht, in een droom, liep ik met mijn vader en mijn broer langs een vers omgeploegde donkerbruine akker. In het midden van die akker zaten twee kleine zilverreigers en twee lepelaars. Er stonden ook enkele stokjes geplant met daaraan plastic zakken en een boxershort, allemaal even felwit als de vogels.

24.5.09

Zo. Er is weer whisky in huis, en kijk eens, dat treft: het is avond.

23.5.09

een Duitser op de Dijkweg

Ik stond met mijn nieuwe vos en mijn verrekijker enige meters van het pad af, tussen het riet, maar de Duitser had mij gezien en kwam resoluut op me toegelopen. Of hij etwas darf te fragen. Ik kreeg daar niet dadelijk een antwoord op geformuleerd want de lippen van de man eisten al mijn aandacht op; ze waren wit en blinkend. Er was iets op gesmeerd. De ogen van de Duitser kon ik niet zien, want hij droeg een zonnebril met spiegelende glazen.

Ondertussen had de man al een tweede vraag gesteld, maar die was me helemaal ontgaan. Ook hield hij een kaartje onder mijn neus. Ja, het was een kaartje van de streek, Afsnee zag ik staan, en Drongen en Watersportbaan. Het kon wel eens een getrouwe vanuit-de-luchtweergave zijn, een aantal keer verkleind. Zigzaggend over de kaart liep een dikke rode lijn. Wellicht, dacht ik, is het iets tegen de zon. Ik vroeg het hem: is dat tegen de zon? en wees daarbij naar zijn mond.

De man negeerde mijn vraag en ging met zijn vinger over de kaart. Hij volgde de rode lijn en keek af en toe naar me op. Ik knikte want misschien, zo dacht ik, moest ik me concentreren en wat inschikkelijker zijn. Ik stak mijn duim op. Het kan immers zijn dat hij een vorm van lipkanker heeft die hij enerzijds goed en opzichtig moet verzorgen, terwijl hij er anderzijds liever niet met vreemden over praat. Dat kan, want Duitsers hebben vaak een zekere tragiek. Ik zei mm-mmm-mm. Ik had ooit een leraar Duits die ervan overtuigd was dat ik ruzie met hem zocht. Een herhaling van dat misverstand moest ik zien te vermijden.

Mijn positieve ingesteldheid hielp, want de man glimlachte. Hij leek tevreden. [Zo ver ben ik bij mijn oude leraar Duits nooit gekomen.] Hij schudde mijn hand en liep verder het pad af. Ik stak mijn hand kort op en tikte dan met mijn linkerwijsvinger twee keer tegen mijn linkeroor en daarna wees ik naar het riet. Bosrietzanger, zei ik. Ik wees nog een keer, maar de Duitser marcheerde verder en keek niet meer om.

22.5.09

zeg het // in Brugge

16.5.09

["En nou laden! En as de bliksem!"
Dat hielp.
(uit: Herman Gerard de Cock De kleine neurasthenicus. De Bezige Bij, 2007. p 59.)]
van Occy

[In de derde klas speelden we aan het eind van de gymles vijf minuten bliksembal. Iedereen moest zijn hemd en schoenen en sokken uittrekken. En dan wierp meneer Cloete de bal in de lucht boven de halfnaakte meute. De sukkel die hem ving moest daarna scoren in de verste basket. De rest moest hem afstoppen. Alles was toegestaan (behalve stompen of schoppen). Ik had jongens bloedend en onder de blauwe plekken en rood gestriemd eruit zien komen. Maar ik had nooit iemand gezien die de bal in de basket kreeg.
Het lukte Rem bij zijn eerste poging. Maar daarna mocht hij niet meer meedoen. (uit: Richard de Nooy Zes beetwonden en een tetanusprik. Nijgh & Van Ditmar, 2008. p 124.)]

15.5.09

Vannamiddag, in een droom, liep ik door een gebouw met ramen tot op de vloer. Buiten zat een kruisbek op de grond te scharrelen; een mannetje want oranje. Ik riep P erbij maar het dier was al snel achter een bewegend struikje verdwenen. Een distelvink vloog valk vlak voor de ruit voorbij.

14.5.09

in de zoo, begin april

[Eerder] Die nieuwste van Jan Van Mersbergen, Zo begint het, is – dat staat ondertussen vast – in geen enkele boekhandel in Gent of Brussel voorradig. Zijn weblog is er te ontvangen, dat nog net.

[Iets interessants over schrijversweblogs. Er zijn drie Nederlandstalige schrijvers van wie ik op dit moment met regelmaat het weblog lees: Jan Van Mersbergen, Gerbrand Bakker, Paul Baeten Gronda. Van twee van die schrijvers heb ik nog geen enkel boek gelezen. Van één alle boeken, behalve het laatste. Of van twee alle boeken, behalve het laatste. Ik zei het al: interessant!]

[Waarom die schrijversweblogs lezen? Jan Van Mersbergen heeft de interessantste overkokers, daders, mannen naast feesttenten met biertjes in de hand. Gerbrand Bakker schrijft wel eens over Tureluurs. Paul Baeten Gronda: geen idee.]

[De nieuwste van Tommy Wieringa, Caesarion, verschijningsdatum 15 mei, dat is morgen, ligt trouwens wel al in de Gentse winkels.]

[Eén foto maakte ik ooit zelf van een tureluur.]

13.5.09

zoo // blauwig glas

12.5.09

Vannacht, in een droom, zag ik een roodborsttapuit. Ik stond op een dorpsplein en hij zat op de nok van een oranje pannendak. Ik kan u wel vertellen dat dat een vreemde omgeving is voor een roodborsttapuit. Maar het was er zeker een, jawel. Even later was het vrouwtje er ook en zaten ze samen in de nog warme laagstaande zon, hun borsten warm opgloeiend.

Later die droom was ik in de tuin rond het huis van mijn ouders, aan de smalle strook aan de westkant van het huis. [Als ik van de tuin van mijn ouders droom, is het meestal van de hoek tussen de west-en de noordkant; wellicht betekent dat iets. Soms ook van het tuinhuisje en het akker- en graslandje erachter, dat dan wel steeds gigantisch groot lijkt. Vlak daarachter ligt een kanaal, maar daar kom ik zelden in mijn dromen.] In de beukenheg verdwenen twee ringmussen. Er was ook een vink en plots zat er een groenling te roepen in een struik amper twee meter voor mijn gezicht, en voor dat van mijn broer, want die was er ook. Er waren nog meer vogels in dat hoekje tuin, ik vond het zelfs een beetje overdreven, maar ik weet niet meer precies welke. Ik had in mijn droom nochtans gedacht: ik moet al deze waarnemingen heel goed onthouden. Tevergeefs. Ach.

[Nu gaan we thee drinken. En ik herinner me nog hoe ik eens onverwachts thuis kwam, terug van een lange reis - als een mannetje uit een Ici Paris tekening-, snakkend naar iets te drinken (de trein was stoffig, rook naar sigarettepeukjes en de binnenkant van oude damestassen) ik zeg: snakkend naar drank als een pastoor naar zijn brevier (nee, inderdaad, ik weet niets van het godsdienstig leven af), als een boer naar regen, en ik opende de kamerdeur en terwijl ik de deur opende, gebeurde er iets in de kamer, iets snels, iets krakerigs, zonder dat ik het zag of hoorde gebeuren, zoals je met je ogen dicht een bliksemflits kunt ondergaan, en het rook naar hooi en zweet en hij zat naast het bed natuurlijk, keurig op een stoel, fatsoenlijk op bezoek, een keurig manspersoon (ik wed dat hij ook advertenties plaatst in de kranten, huwelijk niet uitgesloten), en jij lag op bed met rode rozen in je wangen en een hand die je rok over je kniën schikte en een wezenloze welkomsglimlach van verrassing om je lippen. (uit: Remco Campert Thee drinken in Nacht op de kale dwerg. De Bezige Bij, 1965. p 98.)]

5.5.09

[Hij stopte de laatste tabak in zijn pijp, liep naar de boeg en stond daar zo lang met door de wind tranende ogen tot zich iets in de avondnevel aftekende, eerst doorzichtig en nog niet helemaal werkelijk, maar vervolgens steeds duidelijker, en de kapitein lachend antwoordde: nee, dit keer was het geen hersenschim en ook geen weerlicht, dat was Amerika. (uit: Daniel Kehlmann Het meten van de wereld. Querido, 2008. p 288-289.)]
Dat is voorwaar de laatste zin uit het boek. Een interessant boek. Bijwijlen hilarisch ook.

4.5.09

De whisky is op.

[Dat is nu eenmaal het dagelijks leven van de schrijver die genoeg heeft aan zijn eigen dromen. Andermans dromen kunnen boeiend zijn, maar blijven onbegrijpelijk en onvruchtbaar als legendes van buitenaardse wezens die op bliksembezoek zijn en door jetlag overmand uit de school gaan zitten klappen. (uit: Nanne Tepper De lijfbard van Knut de Verschrikkelijke. De Bezige Bij, 2008. p 69.)]
van Occy

[Nogmaals, breng hem aan het verstand, en liefst bliksemsnel, waar het om gaat. (uit: Luigi Pirandello Ieder zijn beurt. Hema, 1989. p 71.)]
van Occy