Een kleine week geleden zag ik in een droom een kneu, een ooievaar en enkele kraaiachtigen. En eerst had ik een roodborsttapuit gehoord.
Ik liep over een betonbaan langs iets wat ik Kalmthout noemde. De wandeling liep op zijn einde en ik hoorde het getik van een roodborsttapuit. Ik moest de baan oversteken om de omheinde ruigte te bekijken. Een auto stopte links in de berm.
Door mijn kijker kon ik de roodborsttapuit niet vinden, maar in een struik zag ik een kneu en een ooievaar stond in het gras te peuren. De ruigte leek ondertussen al meer op een weilandje aan de rand van een dorpskern. Er liepen allerhande kraaiachtigen op.
Ondertussen was uit de geparkeerde wagen een man met een witte baard uitgestapt. We praatten over de naam van de plaats. Iets met Kalmthout. De man met de baard zei datti een woordgrapje over de plaatsnaam had willen maken, maar het grapje vergeten was. Het dorp leek Ardens. De man vroeg of ik S.V. kende. Dat is mijn dochter, zei ik. Dan zijn wij familie, zei hij.
8.8.21
>> peren >> 12:52 >> 0 reacties >> labels: vims
[De regen roffelde op het dak en stortte van de dakranden. Ze kon zich niet herinneren ooit zo'n bui te hebben meegemaakt, behalve in Engeland. Ze vroeg zich af of er op de lantaarn een bliksemafleider zat. Het was een wonder dat het nergens lekte. (uit: Marian Engel Beer. Koppernik, 2021. p 61.)]
>> peren >> 12:38 >> 0 reacties
Abonneren op:
Posts (Atom)