19.5.04

Ferdinand Bordewijk: 'Rood Paleis'

Dit wordt een lovende tekst, beginnend met een citaat uit het naschrift van H. Brandt Cortius uit de Salamanderuitgave van 1993:

Elk woord in Rood Paleis is weloverwogen. Er is nooit een korter woord dat er net zo goed had kunnen staan. Elke naam is met zorg gekozen. Elke zin is geconstrueerd als een precisieslot. [...] Geen roman die zo snel veroudert als een historische roman. Maar Bordewijk schreef geen historische roman. Hij schreef zodat wij konden zien hoe hij schreef. [...]Bordewijk kende de eeuw. En hij kende de taal. Als de eeuw al lang vergeten is, zal zijn taal nog bestaan. Mevrouw Doom, haar bedrijf, de heren en de hoeren van het fin de siècle, het is allemaal weg. Maar Rood Paleis geeft als boek meer vreugde, en blijvende vreugde, dan welk bordeel ter wereld ook.

Overdrijft die man niet? Ik zeg u – overigens niet gehinderd door enige kennis van zake over welk bordeel ter wereld ook – dat die man niét overdrijft; Bordewijks geserreerde schrijfstijl in Rood Paleis is inderdaad één van de meest indrukwekkende die ik ooit tegenkwam. Indrukwekkend omdat je steeds, hoe vluchtig je ook leest, voelt dat de taal hier sterk is, en ook omdat dat gevoel nooit lastig wordt en de taal, hoewel ondertussen soms archaïsch, nooit stoort of vergezocht overkomt. Bordewijk gebruikt weinig woorden en loopt nooit breed uit, maar zegt met die weinige woorden meer dan wie ook, en creëert o.a. door zijn neologismen erg precies de meest duistere sferen. Rood Paleis is van gewapend beton. Tekst en zinnen zijn kort en gedrongen, maar efficiënt en niet kapot te krijgen. Bordewijk is de god der woordkeuze en zinsbouw. Het is weinig auteurs gegeven om architectuur boeiend te beschrijven en een wezenlijk deel te laten uitmaken van een verhaal. Bordewijk kan dat, hij slaagt er zelfs in het woord "lakbruin" een keer of 10 te gebruiken in samen een heerlijke zin of 10 zonder dat ook maar iemand zich eraan stoort. Integendeel.

Hier past een compleet willekeurige passage om aan te tonen dat de stijl echt overal ijzersterk is (het verhaal loopt tot p 176; laat ons een fragment precies halverwege kiezen: p 88 eerste alinea):
Na hun borrel – de vrouw een kop thee – gingen zij dan langs, Marie van Dam in het midden. Haar kleding was goed, provinciaals, fatsoenlijk, onelegant. Tijs zonder hinder van warmte beende pezig-nerveus, zij zette er dadelijk het tempo van de Achterhoek in, niet dat van het fin-de-siècle. Henri bevond zich naast deze zware passen een bijlopertje, gauw buiten adem.

En het blijft niet bij lofbetuigingen aan de stijl, ook inhoudelijk is dit boek wonderschoon. Zo speelt het in 1913, in de laatste dagen van het fin de siècle; een tijd die erg te smaken is in de boeken van bijvoorbeeld Strindberg en Söderberg – en dus ook in Bordewijks Rood Paleis. Het is een tijd van gekweld flaneren door de straten en boulevards van de grootstad. Het is een tijd van onstuimig opschietend onkruid tussen de traptreden van de statige burgerhuizen. Het is een tijd die in zijn decadentie zijn eigen verval en ondergang al met zich meedraagt. Wie macht heeft, heeft macht door geboorte of door een ander; vriendjespolitiek, geldzorgen en problemen met de liefde zijn alomtegenwoordig. Vaak ontbreekt daadkracht en overheersen slome doch poëtische gevoelens.

Het fin de siècle manifesteert zich in de roman enerzijds in Rood Paleis, als luxe-bordeel de decadente instelling bij uitstek, en anderzijds in de hoofdfiguur Henri Leroy. Deze Henri draagt alle kenmerken van de flanerende (anti-) held in zich: hij is traag, sloom, vermoeid, krachteloos – zelfs impotent – ligt te roken op divans en stelt zelden een echte daad maar denkt na; semi-filosofisch maar vooral niet te diep. Henri karakteriseert zichzelf als decor, een passief gegeven dat aanwezig is, maar meer ook niet.

Maar het fin de siècle dat 13 jaar na het eigenlijke einde van de eeuw nog steeds doorwerkt, loopt op zijn laatste benen. De oorlog komt eraan om als een louterende koorts de weg vrij te maken voor een nieuwe tijd, een tijd waarin nieuwe mensen het voor het zeggen zullen hebben. Het prototype van deze nieuwe mens is de tweede mannelijke hoofdrolspeler: Tijs Herdigein. In tegenstelling tot de heren uit het fin de siècle is Tijs een man van de daad die actie boven reflectie plaatst en onderneemt zonder twijfels. Het is dan ook geen toeval dat Tijs zich niet helemaal thuisvoelt in Rood Paleis, het zinnebeeld van de oude tijd, en dat hij er ook niet in slaagt om de handelingen in het bordeel passief te ondergaan zoals Henri. Neen, Tijs scheurt zich uiteindelijk los van Henri en springt resoluut de nieuwe eeuw in waar hij fortuin zal maken. Ook Henri – die de veranderingen aan ziet komen – tracht een daad te stellen, knipt zijn haren, scheert zijn snor en meldt zich aan bij het vreemdelingenlegioen, maar voor hem is er geen plaats meer in de nieuwe orde; Henri is en blijft een heer uit de uitdovende eeuw en zijn dood is daardoor even onvermijdelijk als de ondergang van die eeuw en het verdwijnen van de feestelijk decadente blok zonde die Rood Paleis is. Maar het boek blijft. Ja, het blijft. Blijvende vreugde.

Ferdinand Bordewijk Rood Paleis. Amsterdam: Em. Querido's Uitgeverij, Salamanderuitgave, 1993.

Geen opmerkingen: