Slechts twee boeken gekocht tijdens mijn laatste trip naar Stockholm: van Per Olov Sundman de novellenbundel Sökarna met daarin o.a. Diskaren, en – zoals gepland – van P.C. Jersild De ondas kloster. Dat laatste is al uit en ik ben er zeer over te spreken, hoera.
Jersilds roman valt uiteen in twee grote delen. Het eerste deel (Förra delen) speelt zich af rond het jaar 1200. Er wordt een beeld geschetst van de omgeving waar het Mälarmeer en de Oostzee samenkomen, van de omgeving die we nu kennen als Stockholm. In een documentairestijl (zonder één enkele dialoog trouwens) volgen we drie geestelijken die zich na enkele omzwervingen op de Stockholmse eilanden vestigen. Ze komen uit verschillende streken in Europa en belijden in stilzwijgen – want wie spreekt zegt zoveel domme dingen – een nieuwe vorm van het katholieke geloof. Hun geloofsbeleving is erop gericht om goed te doen zonder daar ook maar iets voor terug te verlangen, noch in het aardse leven, noch in wat daarna komt; ze willen de anderen helpen een plaats in het paradijs te verwerven zonder daar zelf aanspraak op te maken. Door hun mysterieuze zwijgzaamheid en hun uitstekende handvaardigheid verwerven de drie al gauw respect onder de andere bewoners van de streek en wanneer de monniken op miraculeuze wijze de stroming tussen de Stockholmse eilanden trotseren, worden ze als heilige mannen beschouwd. Al snel breidt de groep zich uit tot vijf leden en beginnen ze aan de bouw van een kloostergebouw op het eiland waar ze zich definitief vestigen, het eiland dat we nu kennen als Skeppsholmen. Na deze vertelling over landstreek en monniken, vertelt deel 1 in dezelfde documentairestijl ook nog de verhalen van de vijf jongens die na omzwervingen links en rechts door de monniken in hun gemeenschap opgenomen worden.
Op en tussen de regels van dit eerste deel schemert op enkele plaatsen subtiel een onrustwekkend gegeven door, een gegeven dat je echter snel uit het oog verliest. (Het kan natuurlijk zijn dat ik het subtiel vind doorschemeren omdat mijn Zweeds niet zo heel erg sterk is en ik over allerhande zaken heen lees. Dat kan. Natuurlijk.) Als je dit onopgehelderde gegeven in je hoofd houdt, blijf je na het eerste deel van het boek met een sinistere vraag zitten. Was het al van in het begin een boek om stevig in door te lezen, dan wordt het hierdoor nog erger.
In het tweede deel (Senare delen) komen we in de nabije toekomst terecht en volgen we een groep archeologen die na een brand archeologisch onderzoek verricht op Skeppsholmen. In een relaas in dagboekstijl volgen we hoe de wetenschappers de restanten van het in deel 1 gebouwde klooster opgraven. Dat is leuk voor ons want zo kunnen wij meevolgen hoe de onderzoekers geleidelijk aan ontdekken wat wij al wisten en wie weet krijgen we ook een antwoord op onze openstaande vragen over het onopgehelderde en onrustwekkende gegeven uit het eerste deel. Misschien zullen we ook kunnen zien (haha) hoe men uit de opgravingen foute interpretaties zal afleiden.
Onze verwachtingen worden geleidelijk aan ingevuld maar dan komt er een maar. Plots, en eigenlijk duurt dat vrij lang want ik liep al tegen bladzijde 200 van de 225 aan, beginnen we in te zien dat er, hoewel deel één en deel twee stilistisch erg verschillen, in de dagboekaantekeningen van de archeoloog tekstkenmerken opduiken die ook al in deel 1 behoorlijk opvielen. Kijken we bijvoorbeeld maar eens naar de volgende relativerende tussenzinnen; de eerste twee uit deel 1, de volgende twee uit deel 2:
p10: om man nu kunde kalla den ort eller marknadsplats
p11: om man nu kan kalla tolv man för en garnison
p199: om man kan kalla de så
p196: om det nu var en religion
Dit zijn slechts vier voorbeelden, maar er zijn er veel meer te vinden. We merken dat de schrijfstijl uit het tweede deel meer en meer op die uit het eerste deel gaat lijken. Naast deze stilistische ontdekking zien we ook hoe de archeoloog steeds hardnekkiger tracht de opgegraven voorwerpen te interpreteren en meer en meer verhalende speculaties gaat meegeven. Het vermoeden ontstaat hierdoor dat het eerste deel van het boek het interpretatieve werk van de archeoloog uit deel 2 is. Het 12e-eeuwse deel is dus niet de objectieve historische waarheid waar wij het voor hielden. Maar hola hola, wat is dan echt? Niets en alles natuurlijk want het is allemaal literatuur geschreven door een auteur, maar in de opgeroepen wereld, wat is daar echt? Niets, tenzij het dagboek in deel 2; de rest is meta-echt op een ander niveau. Als verhaal op zich zou deel 1 echt kunnen zijn, gekaderd in deel 2 is het een onbetrouwbaar verzinsel. Het 12e-eeuwse deel is dus niet de echte geschiedenis waaraan wij de speculaties van onze archeoloog kunnen toetsen; het is een opstelletje verzonnen aan de hand van de geringe bevindingen van diezelfde archeoloog. De schijnbaar alwetende documentaireverteller uit het eerste deel blijkt een beperkt en onbetrouwbaar personage uit het tweede deel.
We krijgen trouwens wel de gewilde invulling voor de onrustwekkende leemte, maar die invulling doet ons vooral de ware constructie van het boek inzien waardoor het ons duidelijk wordt dat ook dit niet noodzakelijk de ware toedracht is. Het is een hypothese, het is een constructie gebaseerd op erg weinig feiten en heel veel gissingen, net als het gehele eerste deel, geschreven door een personage uit het tweede deel. Het boek blijkt dan ook geen historische roman te zijn, maar een toekomstroman over de totstandkoming van een historisch verhaal, het verhaal uit deel 1. Jaja, en wij maar denken dat we onze archeoloog gingen kunnen betrappen op geestige foutieve interpretaties. Bij ons pietje, ja. Maar aangenaam bij ons pietje, dat wel. En nog eens stevig nagedacht over geschiedenis, waarheid en fictie bovendien. Sterk, en formidabel geconstrueerd. Nu alleen nog wachten op een vertaling naar het Nederlands.
P.C. Jersild De ondas kloster. Albert Boniers Förlag, 2003.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten