21.1.05

Multatuli: 'Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij'

Mijn eerste boek uit 2005 was Spijkerschrift van Kader Abdolah, de Iraniër met de snor die zichzelf Nederlands leerde uit de boeken van Annie M.G. Schmidt. Dat hij Jip en Janneke gelezen had, moet zowat het eerste zijn wat ik hem ooit hoorde vertellen, maar de man las meer. Want hoe begint Boek II van Spijkerschrift?

Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht No. 37.
Inderdaad, met de beginzin uit de Max Havelaar. Nu moet u weten dat er in Spijkerschrift na deze zin nog enkele uit de Max Havelaar geciteerde paragrafen volgen, en die leken mij – sapperloot en hoera – behoorlijk Elsschotiaans. Kijk wat mij helemaal innam:
Als ik in mijn vak – ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht no. 37 - aan een principaal – een principaal is iemand die koffie verkoopt – een opgave deed, waarin maar een klein gedeelte der onwaarheden voorkwam, die in gedichten en romans de hoofdzaak uitmaken, zou hij terstond Busselinck & Waterman nemen. Dat zijn ook makelaars in koffie, doch hun adres behoeft ge niet ge weten.
Moet ik vertellen dat ik niet meer te houden was toen ik na het verjaardagsfeestje van liefs vader op liefs oude meisjeskamer een exemplaar van die Max Havelaar tegenkwam? Ik heb het uit ondertussen. Ik vond het een goed boek, laat ik dat al dadelijk zeggen. In ben weg van Droogstoppel, de Laarmansachtige handelaar in koffie. De herhalingen, de kortzichtigheid, de droge humor, het kleine leed, het burgerlijke, het verkeerde; dat alles: mmm.

De door Stern vertelde hoofdstukken over Max Havelaars wedervaren in Indonesië konden mij aanvankelijk minder boeien; ik stoorde mij aan de overdaad aan uitleggerij die de vertellende Stern nodig lijkt te hebben om het karakter, de geestelijke eigenheid, van Max te schetsen. De directe karaktertypering is omslachtig en zit vol herhalingen. Na een tijdje dacht ik het wel te weten en verlangde ik naar registratie zonder uitleg. Maar Stern houdt vol:
Ik wens geen gelegenheid te verzuimen om den man te doen kennen die de hoofdrol vervult in mijn verhaal, opdat hij den lezer enig belang inboezeme wanneer later donkere wolken zich samentrekken over zijn hoofd.
Er moet bovendien duidelijk een boodschap meegegeven, en aanvankelijk stoorde mij dat een beetje. Vooral omdat het soms leek alsof dat stiekem moest gebeuren. Ik weet het nu wel, wou ik zeggen, u hoeft mij niet zo voorzichtig te benaderen, ik weet heus wel waar u naartoe wil. Ga gewoon. Maar hoe langer het boek duurde, hoe minder ik me eraan ergerde. Na hoofdstuk zeventien (de inderdaad erg geslaagde vertelling over Saïdjah en Adinda) viel die ergernis zelfs helemaal weg, misschien omdat de boodschap nu onverhuld overgebracht, en de romanvorm van de aanklacht verdedigd wordt:
Is er logen in de parabel van den zaaier, omdat geen landbouwer zijn zaad zal uitwerpen op een rots? Of – om af te dalen tot meer gelijkheid met mijn boek – mag men de waarheid ontkennen die de hoofdzaak uitmaakt van de Negerhut, omdat er misschien nooit een Evangeline bestaan heeft? Zal men tot de schrijfster van dat onsterfelijk pleidooi – onsterfelijk, niet om kunst of talent, maar door strekking of indruk – zal men tot haar zeggen : ‘ge hebt gelogen, de slaven worden niet mishandeld, want… er is onwaarheid in uw boek: het is een roman!’ Moest niet ook zij, in plaats ener optelling van dorre daadzaken, een verhaal geven dat die daadzaken inkleedde, om ’t besef der behoefte aan verbetering te doen doordringen in de harten? Zou haar boek gelezen zijn, als ze daaraan den vorm had gegeven van een processtuk? Is ’t haar schuld – of de mijne – dat de waarheid, om toegang te vinden, zo vaak het kleed moet borgen van de leugen?
Multatuli sleurt je mee in zijn logica en drijft je tot een climax waar hij, Multatuli, de schrijver zelf, de pen uit de handen van Stern en Droogstoppel slaat om op de laatste bladzijden zijn bedoelingen uit te schreeuwen; Ik wil gelezen worden, de Javaan wordt mishandeld! Stel ik leefde in 1860, ik stortte terstond op rekening drie maal nul vijf maal nul twaalf twaalf (of giro vijf vijf vijf, wat kan het mij schelen) om hem te steunen in zijn strijd, want ik was gepakt. In die twintig hoofdstukken was ik steeds meer mee, waardeerde ik het boek steeds meer met zijn contrasten en constructies, werd ik steeds meer overtuigd van het belang van de tekst.

Nu ik het boek al een volledige dag uit heb, vind ik de laatste bladzijden wel wat te schreeuwerig. Nu ik mij stilaan uit de sfeer worstel, wordt Multatuli meer een roeper die een gelijk halen wil, een Michael Moore als het ware. Maar die evolutie ga ik een halt toeroepen; ik ga onthouden dat de Max Havelaar een erg sterk boek is, dat het een sterke opbouw heeft, dat we het heel wat slechter konden treffen met de klassiekers binnen onze literatuur. Ook al was het Multatuli naar eigen zeggen louter te doen om gehoord te worden en ambieerde hij niet “goed te schrijven”, toch deed hij het. Echt waar. Het boek is misschien wat traag en uitleggerig naar onze normen, maar ook scherp als een vlijm. Ik weet weer even waaruit te citeren.

Multatuli Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Rotterdam: Ad. Donker, 1967.

Geen opmerkingen: