A. droeg een roze hoed en ik zei het haar. Je draagt een roze hoed, zei ik. Ja meneers, roze, zei ze terug.
Niet dat ik er blij van werd, vanochtend, van die roze hoed. De nmbs, de kbc en het secretariaat op het werk hadden mij al te boos gekregen. Ik herinner me niet wanneer ik de laatste keer zo boos was als vanmorgen, vanmiddag, vannamiddag. Tegen iedereen had ik kunnen roepen. Ik deed het bijna tegen I., T., S., M. en zelfs bijna tegen A. Een geluk was het dat mijn bord proper was in het Kaaitheatercafé en mijn glas bier mooi gekraagd.
In de namiddag kreeg ik een tbc-test en L. vertelde me dat ze vroeger kosmonaut worden wou en lerares daarna. En toen, toen was het over. Plots. Weg boosheid, knorrigheid, weg gevaar.
Onderweg naar huis zag ik S. met de oranje muts die hij zijn "deksel" noemt. Toen ik daardoor terugdacht aan A.'s hoed – roze en zeer pluizend ook – werd ik er die keer wel blij van. Bovendien had A. 's middags bij het afscheid gezegd: Morgen, ik draag een hoed couleur groen. Ik kijk er naar uit en ik zal zeggen: Je draagt een groene hoed. Mooi is hij. Maar de roze is nog mooier.
19.12.06
>> peren >> 01:50 >>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten