In het weekend voor allerheiligen reden
W., P. en ik met de wagen door Zeeuws-Vlaanderen. We zagen een
geoogst grafbloemenveld. Er lagen nog resten op het land, kluiten
met chrysanten die onverkoopbaar waren, rood, geel, wit of paars. In
de wagen maakten we grappen over het smelleken dat we zouden gaan
zien. Ik had mijn rubberlaarzen aan. En ik had een thermos hete
koffie meegenomen en drie kopjes van mijn trouwservies.
Mijn vrouw had me verteld dat ze op
vrijdag in het centrum op de tram had staan wachten. Het was koud geweest,
en er had een grijze vochtigheid tussen de straten gehangen. Een tram sneed
de bocht om en door het raam had mijn vrouw een kind gezien dat
verkleed was als een spook.
Zelf had ik in het koffiehuis aan haar
verteld over het stoken vroeger. Dat we vroeger naast de tafel met
de computer erop in de woonkamer een papiermand of papierdoos hadden
en dat we die dan elke twee weken op het landje tussen het huis en
het kanaal opstookten. Ik droeg dan al het papier en karton naar de
stookplaats en stak alles daar aan met een lucifer en bleef staan
wachten tot het opgebrand was.
Vlak voor we de grens overgingen, had
W. nog getankt in Kieldrecht. Hij had vijftien euro te spenderen.
Ik vind het mooi dat je voor je autoverplaatsingen een maximumbudget
opstelt, maar de kwestie was onpoƫtischer. Wat er ook van zij,
nadat we het smelleken hadden gezien - wat kwam dat toch onverwacht
en wat was het mooi en wat zat-ie stil en hoe was-ie daarna toch
ongezien weer verdwenen - nadat we dat smelleken hadden gezien en
weer in de stad aangekomen waren, was die vijftien euro er wel
ongeveer weer door. P. en ik gaven W. elks vijf euro. Daarna gingen
we taartjes eten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten