6.3.19

[Het had de armen wijd en hield de tien vingers daaraan roerloos de lucht in gestoken, tien vingers en tien vingertoppen waarmee het de donder uit de hemel lokte, de bliksem uit de wolken trok, de regen grondwaarts leidde, of waarmee het althans scheen te dénken dat het de donder uit de hemel lokte, de bliksem uit de wolken trok, de regen naar beneden dwong te striemen, op het dak van mijn schuur, op het gras, op de doorweekte haren en de kledij en het gezicht van Myriam, recht in haar mond ook, wijd geopend alsof zij het uitschreeuwde, de lippen naar buiten gekruld. (uit: Christophe Vekeman Mensen als ik. De Arbeiderspers, 2018. p 152-153.)]

Geen opmerkingen: