6.2.20

[Het was een kort maar hevig afscheid van alles wat ik tot nog toe had meegemaakt, bliksemsnelle val van licht naar donker. Maar toen ik mijn handen van mijn oren wegnam, merkte ik, dat er nog altijd niemand boven was en tegelijkertijd hoorde ik van beneden Koos' stem komen, die rustig en bedaard sprak tegen de nachtelijke bezoeker, die een dame bleek te zijn. (uit: Hanny Michaelis Oorlogsdagboek. Van Oorschot, 2019. p 382.)]

4.2.20

In de nacht van zondag op maandag hoorde ik in een droom een zanglijster.

Ik was met iemand – ik weet niet wie – in een kamer – ik weet niet welke. Wellicht was die iemand een vrouw en droeg ze een lichtblauwe jeans. Het kan zijn dat het met het werk te maken had. Wat er ook van zij: ik opende het raam boven de tafel en hoorde een zanglijster. Hij zong.