Jongeren hebben wel eens vreemde verwachtingen over 'de literatuur'.
Toen ik 17 was en voor school Wit is altijd schoon van Leo Pleysier las, was ik onthutst, onthutst dat dat boek op de keuzelijst stond, dat dat boek literatuur was. Want Wit is altijd schoon was geen roman over grote ideeën en verheven thema's. Wit is altijd schoon stond niet bol van de ronkende volzinnen met barokke woorden vol geheimen. Niets van dat alles, en integendeel: het was alledaags aards geroddel en gelul in een dialect uit de Noorderkempen! Ziedaar het verval van onze cultuur, dacht ik.
(Jij vreemderd van 17, denkt u? Vergeet het; enkele stageklasjes 17-jarigen aan wie ik enkele jaren geleden fragmenten Campert, Andreus en Mennes voorlas als zijnde literatuur vonden die teksten kinderlijk. Zij wilden Vondel horen. Vondel!)
Maar de tijden veranderen, zo ook ik (en ongetwijfeld ook de studenten uit mijn stageklassen), en ondertussen houd ik van Pleysiers boeken en het kleinmenselijke in zijn portretten. Er staan er tegenwoordig een aantal van in de kast hier. Gisteren las ik er nog eens één van: Volgend jaar in Berchem, het familiefeest-op-nieuwjaarsdag-boek. Ik hield ervan, familiefeesten zijn in de kunst zoveel beter - en sneller voorbij - dan in het echt, ik hield ervan en wel hierom:
- een verteller/zwijger met wie het fijn identificeren is (en hadden wij op familiefeesten maar zo'n zwijg-excuus)Interessant allemaal, maar dit volstaat; nu naar bed en morgenvroeg fris naar de boekenbeurs in Antwerpen. De trousse kopen.
- de dierscènes die het bokje bij de ballen pakken en het confronterende van de relaties extra benadrukken, het een niveau verder slepen
- het ontbreken van alwetende uitleggerij; de soberheid van de vertelsituatie; de naturel van de stemmen; de eerlijkheid
Leo Pleysier Volgend jaar in Berchem. Amsterdam: De bezige bij, 2000.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten