[1] Voor de tweede keer deze week breng ik een deel van mijn namiddag door in het café aan de Sainctelette. Ik drink en lees en stop voor ik afreken vijf bierviltjes in mijn achterzak; ze zijn klein, rond en van Leffe. Die zal ik beschrijven, helemaal, straks langs het kanaal en later nog in het park.
[2] Ik zit op de kaai. Naast mij leest een twintiger een pocket; zijn ogen zijn nog smallere pleetjes dan de mijne.
Rechts, dat is de andere kant, delen vier mannen een zak pistachenoten. Twee van hen zijn in pak, de andere twee dragen oranje werkkledij en een fietshelm. Ze leunen tegen de reling en allemaal samen kijken we [3] naar de plezierboot die onder de brug doorkomt. 'Prepensioen,' hoor ik rechts. Volgende week, zo beslis ik, kom ik hier terug en maak ook ik een boottocht.
Vanochtend vergeleek ik Het vlot en Wim van Wim Hofman met iets van Joke van Leeuwen, maar dan harder. Of ze me begrepen, vroeg ik, erg mooi en geestig in woord en beeld maar ook hard. 'Hard? Als South Park?' vroegen ze. Maar dat is het niet. Hard als echt bedoel ik. Als waar.
[4] Luider nog dan de kinderen zijn in het Elisabethpark de parkieten. De eerste keer dat ik ze zag – tegenlicht en nogal ver, je weet hoe dat gaat – noemde ik ze eksters.
Maar toch ook luid zijn de kinderen. Ze tonen elkaar hoe Zidane placht te scoren, hengelen naar ijsjes en nemen kleine broertjes bij de hand. Op minder zonnige dagen zijn waarschijnlijk ook zij hard. Als in Wim Hofman én in South Park. Een Mechelse herder kakt. Eto'o gooit met een tak. De kar van Glaces Italia zoekt een nieuwe plaats en vraagt 80 cent per bol.
[5] Mijn vakantie komt eraan. Dra. Bengt Ohlsson – en ook mijn lief, ja – roept me naar Zweden, misschien naar Stockholm en zijn scheren. Verder zal ik fietsen, banden plakken ook, en kijken naar vergezichten, glooiende landschappen, standbeelden, bruggen, kabels, water met en zonder kaaien. En de krant lezen zal ik, helemaal en elke dag, twee weken lang. En schrijven, natuurlijk, schrijven: één verhaal. Onderwijl zal ik honing eten, vast en vloeibaar en overal doorheen. Mooi zal het zijn.
[extra]
Ze nam me mee naar een grafmonument van witte en zwarte steen met daarop een reliëf van een zeilschip dat duidelijk in de problemen gekomen was. De dikke masten waren als zuurstokken afgebroken. Geknapte touwen kronkelden als spaghettislierten over het dek. Een van de masten lag in het water en een man klampte zich er nog aan vast. De golven waren dik als brooddeeg en sloegen als griezelige handen over het dek en wilden het schip en alles naar beneden trekken. In de lucht hingen dikke wolken die zich geweldig druk maakten. Dat wat het reliëf extra spannend maakte, was de enorme barst die van boven naar beneden de hele voorstelling als een bliksem doorkliefde. Maar dat was natuurlijk niet zo bedoeld, die barst was er pas later ingekomen. (uit: Wim Hofman Het vlot. Van Holkema & Warendorf, 1989. p 77-78)