15.4.14

Enige nachten geleden zag ik in mijn slaap een zwarte ruiter.

Ik was in het huis van mijn grootmoeder. Vanuit de woonkamer zagen we in de voortuin, op het pad, een zwarte ruiter heen en weer lopen. Of-ie in zomerkleed dan wel in winterkleed was, dat weet ik niet meer. Maar het was een zwarte ruiter, in de voortuin. Rode en paarse bloemen bloeiden.

11.4.14

Ik had er nooit eerder bij stilgestaan dat het kon. Maar het kan, ik deed het vanavond, ik stofzuigde het plafond van de keuken.

10.4.14

Vannacht, in een droom, zag ik een velduil.

Ik zat op de passagiersstoel van een wagen en we reden naar het zuiden, langs een rivier. Die rivier was links. Rechts was een groot, rommelig veld met erin een groepje grote bomen, vier of vijf, waar net blad in kwam. Vanuit het veld vloog op onze hoogte een velduil op, hij vloog naar het noorden. Hij was gigantisch - een dubbele oehoe. We reden er voorbij, ik riep dat de chauffeur moest stoppen, draaide me al om in mijn stoel en opende de deur. Ik had blijkbaar mijn telescoop op schoot. De uil, zo zag ik, was in één van de bomen gaan zitten.

Eerder die nacht had ik ook bokjes gezien in mijn droom, maar het duurde langer vooraleer ik me dat weer herinnerde. De bokjes - ik zag er drie - zaten naast een plasdrasplas, onder een overhangend stuk beton. Het restant van een bunker?

6.4.14

In de kelder had ik nog een tafelblad liggen. Het was van de keukentafel van de vorige huiseigenaars geweest. Ik tilde het blad naar boven en zaagde er op de koer een stuk uit van 80cm op 102cm. Dat stuk draag ik morgen, overmorgen, woensdag naar boven en dan schroef ik het vast op één van de grijze kasten. Het geheel schilder ik wit, satijnglans.

Twintig jaar geleden bouwde mijn vader een hok achter in de tuin. Het had muren van cellenbeton, Ytong, en ook een zoldertje. De vloerpanelen voor de zolder zaagde mijn vader op de zolderbalken zelf op maat. Met de cirkelzaag. Hij donderde natuurlijk al zagend met vloerplaat en al naar beneden. Ik stond er op te kijken, trok de stekker van de cirkelzaag uit de verlengkabel.

's Avonds, bij de pizza, drink ik een Orval. Ik herinner me een vogel uit mijn slaap, vrijdag wellicht, anders woensdag, op de trein wellicht. Meer weet ik niet meer. Het is mager.

1.4.14

Diksmuidelaan // Veldkant // Tramplein

We zaten op een terras en dronken tripel van Westmalle. Het was nog warm en we konden ons zonder al te veel moeite een Seine inbeelden onder de spoorwegbrug waar we tegenaan keken. Rechts de straat in zong een merel. Aan een tafel achter onze ruggen hoorde ik iemand, een man, zeggen dat-ie vanmiddag een zomertaling gezien had, en een blauwborst. Hij klonk zeer enthousiast. Daarna zei hij - nog steeds enthousiast - iets over seks, maar wat dat exact was, kon ik niet horen.

Ik vertelde mijn vrouw over de diepmenselijke contacten die ik die middag op mijn wandeling had gehad. Het waren er twee:

  • een boer op een tractortje die vroeg wat ik aan het doen was, met mijn verrekijker en telescoop. 'Vogels kijken,' zei ik. Ah, dat dat mocht, zei de boer, maar eigendommen bespioneren, dat mocht niet. Ik vertelde daarop - om hem gerust te stellen, te overtuigen wellicht - iets over kramsvogels en Scandinavië of Siberië, maar dat kon-ie niet volgen. Hij zat al die tijd boven op zijn tractor, de motor draaiend. 
  • een Duitse scheper (of een Mechelse, wat weet ik ervan) die een joggende vrouw met zich mee trok. Het beest kwam zeer enthousiast & niet te stuiten op mijn tas af. De vrouw struikelde erachteraan. Ze excuseerde zich, ik leek op haar zoon, vandaar dat de hond zo deed. Dat kon ik dan weer niet helemaal volgen. 
In mijn hoofd zat nog een derde contact, één van eerder deze week, het moet vrijdagavond geweest zijn. Maar dat vertelde ik niet aan mijn vrouw, dat had ik al gedaan. Vrijdagavond wellicht.
  • Ik fietste in de avondschemering naar huis. In de Diksmuidelaan was een bejaarde vrouw aan de praat met twee mannen, Noord-Afrikaanse origine, een jaar of 30. Toen ik langskwam, stapte de vrouw het fietspad op en deed ze me stoppen. 'Meneer, excuseer, kan u de klok zetten?' Ze zwaaide met een draadloze telefoon. Ik zei iets van 'Ach' en van 'Zo'n telefoon' en van 'Het spijt me, mevrouw.' Dat laatste had ze wellicht al niet meer gehoord, ze had zich opnieuw naar de twee mannen gekeerd.