Er is een meisje met subtiele knopjes in de oren, en wiens literaire oordeel ik hoog acht, dat Meisje met de parel – in haar volksmond ook wel Girl with the earl pearring genoemd – geweldig vindt. Ik vind dat niet. Waarom toch, is de vraag. Waarom kan dit gelauwerde boek mij niet bekoren? Want een verklaring moet er zijn, voor men mij gaat verdenken van een opzettelijke tegendraadsheid die enkel en alleen bedoeld is om meisjes met subtiele knopjes in de oren te pesten.
Ik ga er al sinds mijn literaire bewustwording van uit dat vooral de stijl waarin een boek geschreven is voor mij van belang is bij de waardering van dat boek. Of een boek al dan niet goed is, is steeds in grote mate afhankelijk van de manier waarop de inhoud weergegeven wordt, terwijl die inhoud zelf er uiteindelijk minder toe doet. Het belang van de inhoud is natuurlijk niet helemaal nul, er zijn nu eenmaal onderwerpen die je niet of minder interesseren en die je waardeoordeel daardoor beïnvloeden, maar ik ga er toch van uit dat de specifieke stilistische behandeling van de inhoud veel belangrijker is. Je kan ongetwijfeld een verhaal van een stilistisch virtuoos als Gie Bogaert parafraseren (en daarbij de inhoud helemaal intact houden) en een echte klotetekst bekomen.
Andere, door anderen veelvuldig genoemde, factoren die een boek goed maken zoals herkenbaarheid, romantiek of – godbetert – de boodschap vond ik steeds van marginaal belang in hun status van afhankelijkheid van het inhoudelijke aspect. Neen – en dat is jammer voor alle schrijvers met grote bedoelingen – literatuur is in de allereerste plaats vorm. Een nadeeltje van dat vormgegeven is helaas dat het niet altijd een even duidelijk begrip is, dat het effect van uiterlijk makkelijk waarneembare vormen vaak iets ijls is, dat de vorm niet meer dan aanvoelens en moeilijk te verwoorden en concreet aan te tonen sferen en effecten veroorzaakt. Het is vaak moeilijker er zinvol over te praten dan over inhoudelijke zaken zoals "in het verhaal zit een beer en een circus en ik hou van beren en circussen, behalve als de circussen hun beren in te kleine kooien houden natuurlijk".
Maar nu concreet: wat is er zo mis met Tracy Chevaliers vorm in Meisje met de parel dat ervoor zorgt dat ik niet als een blok voor het boek val? Na het herlezen van enkele fragmenten denk ik dat het vooral vertelperspectief en focalisering zijn die het boek voor mij onaantrekkelijk maken. We zien het verhaal door de ogen van het dienstmeisje Griet; we weten enkel wat zij hoort, ziet, voelt, ... en het is Griet die ons in de ik-vorm en in de onvoltooid verleden tijd haar verhaal vertelt. Op zich heb ik geen probleem met personale vertelperspectieven in de verleden tijd of wat dan ook, maar hier gebeurt er toch iets onaangenaams.
Het leuke aan personale vertelperspectieven is normaalgezien dat je gegevensinstroom begrensd is omdat je dezelfde beperkte kijk op de gebeurtenissen krijgt als het vertellende personage; er zijn zaken die noodgedwongen duister blijven omdat ook de verteller ze niet weet. Zoals het ook gaat in het leven kortom: we kennen onszelf en onze situatie een beetje en over al de rest hebben we louter vermoedens. Hier wringt het mijns inziens echter bij Meisje met de parel. Griet geeft namelijk blijk van een onfeilbaar inschattingsvermogen van mensen en situaties en ze slaagt er keer op keer in om perfect te duiden wat de andere personen bedoelen met elke zucht die ze slaken en met elke wenkbrauw die kort beweegt. Griet lijkt van alles op de hoogte en Griets beperkte perspectief neigt op die manier naar een alwetend perspectief. Door zijn interpretatieve overvloedigheid staat Meisje met de parel dus lijnrecht tegenover de door mij bewonderde boeken van Gie Bogaert of de nouveau-romans van bijvoorbeeld Per Olov Sundman die uitgaan van de onmogelijkheid om zichzelf en zeker anderen echt te kennen. Onzekerheid heerst daar en verklaringen kunnen zelden gegeven worden; in Meisje met de parel gebeurt net het tegenovergestelde.
Gaat Chevalier hier, door Griets neiging naar alwetendheid, dan in tegen één van de essenties van het door haar gekozen personale vertelperspectief, en is het dus die stilistische 'onvolmaaktheid' die mij stoort? Het antwoord is misschien ja. Ik zeg misschien omdat er misschien nog een andere, minder puur stilistische, reden te vinden is. Want beeld je eens in dat die Griet, als vrouw van de wereld, echt zo opmerkzaam is en er, erger nog, van overtuigd is dat ze voortdurend zeker kan zijn van haar interpretaties. Mensen als Barbara en Alan Pease gaan er alvast (heel) populair-wetenschappelijk van uit dat vrouwen dat – in tegenstelling tot mannen – zijn. Ook Johannes Vermeer laat in het boek een ballonnetje in die richting op wanneer hij op bladzijde 197 zegt: "Ik weet nooit wat jij denkt, Griet", daarbij ook suggererend dat zij blijkbaar wél steeds de gevoelens van anderen kan peilen. Als Griet echt zo'n opmerkzame dame is, kunnen we natuurlijk niets inbrengen tegen Chevaliers perspectiefgebruik. Ligt mijn negatievere stilistische oordeel dan misschien aan het feit dat ik mijzelf niet kan identificieren met deze vrouwelijke oerkenmerken? Heeft mijn afwijzen dus te maken met het inhoudelijke gegeven dat Griets interpretatieve vaardigheden en haar zelfzekerheid niet herkenbaar zijn voor mij, in mijn hoedanigheid van man. Dat zou dan betekenen dat mijn stilistische ergernissen ontstonden door mijn eigen sociale beperktheden die blijkbaar in de vorm van het afwijzen van inhoudelijk onherkenbare toestanden doorwerken in mijn poëticale opvattingen. Stort er dus weer een deeltje van mijn literaire wereldbeeld in door de factor herkenbaarheid toch zo'n grote invloed te moeten toekennen? Chevalier is zich in haar boek trouwens ook bewust van het belang van herkenbaarheid; zo schrijft ze op bladzijde 166 dat Cornelia Catharina's favoriete dochter was "omdat ze in geaardheid het meest op haar leek."
Feit is volgens mij alleszins dat ofwel het vertelperspectief slecht wordt toegepast ofwel dat ik mij niet kan identificeren met de kenmerken van het hoofdpersonage, waardoor het vertelperspectief ongeloofwaardig en storend overkomt en ik geregeld de neiging krijg te roepen :"En hoe weet jij dat, bitch! Heeft ze je dat verteld of wat?" Maar nu overdrijf ik natuurlijk want een slecht boek is het ook zeker niet, en aangezien een schrijver natuurlijk nooit stilistische fouten maakt, zal de tweede reden die ik zonet opgaf wel de correcte zijn; de oorzaak van mijn mindere waardering ligt in mijn Y-chromosoom dat herkenning en identificatie bemoeilijkt.
Tot zover de voornaamste bron van ergernis. Maar één klein en veel minder fundamenteel ergernisje moet mij nog van het hart, namelijk het steeds weer op de grond vallen van messen. Normaalgezien hou ik wel van herhalingen en parallellen, maar om de een of andere onduidelijke reden werkt het hier dus niet (misschien omdat het perspectief al tot prikkelingen leidt, wie weet), net zoals het bij Edward Van de Vendels De dagen van de bluegrassliefde stoort dat er steeds weer beschreven moet worden hoe afgeworpen kleding exact op de grond ligt, en net zoals Aleksandar Hemon in De Pronek-fantasieën beter al na de eerste keer gestopt was met het maken van vergelijkingen met daarin vliegen en kettingzagen.
Maar hej, dames: lees het boek zelf eens, en heren: ga lekker naar de film met Scarlett Johansson – waar de laag van de vertellertekst wegvalt. Ieder geslacht zijn medium, iedereen gelukkig.
Tracy Chevalier Meisje met de parel. 's- Gravenhage: BZZTôH, 2002.
19.5.04
Tracy Chevalier: 'Meisje met de parel'
>> peren >> 16:37 >>
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Leuk gescheven :)
Een reactie posten