19.5.04

Ward Ruyslinck: 'De bovenste trede'

De bovenste trede vertelt het verhaal van de 63-jarige docent en weduwnaar Lucas Provoost, een kamergeleerde die een teruggetrokken leven leidt en zich bijna uitsluitend wijdt aan het schrijven van een essay over manieren van sterven. Fragmenten van dit essay (over de manier waarop verschillende beroemde en anonieme personen aan hun eind kwamen) wisselen in dit rond de universele bestaansvragen opgebouwde boek af met Lucas' obsessionele perspectieven omtrent zijn eigen toekomstige manier van sterven ('niet het wanneer, maar het hoe'). Dankzij een romance met zijn Roemeense bovenbuurvrouw blijft Provoost echter hartstochtelijk verbonden met de zintuiglijke werkelijkheid en krijgt zijn levensdrift telkens weer nieuwe impulsen. Zowel het leven als de dood misleiden ons met illusies, zo lijkt het wel.

U denkt (ik denk voor u): Hej, dit lijkt wel een achterflaptekst. En inderdaad, u hebt gelijk: het is de achterflaptekst. U denkt (ik denk met u): Maar hej, staat dat hier nu fout overgetypt of hoe zit dat? De Roemeense dame woont toch ónder en niet bóven Provoost. En inderdaad, u hebt gelijk: Lucas woont op de tweede verdieping, de Roemeense op de eerste. De bovenste trede uit de titel is de laatste trede naar zijn appartement; de trede waarop Lucas, zo verwacht hij, ooit zal sterven aan een hartaanval na de vermoeiende klim naar boven – een klim die hij steevast even onderbreekt op de eerste verdieping, voor de deur van de Roemeense Ana. Maar toch staat er op de achterflap "bovenbuurvrouw".

Een vreemde fout. Er zitten immers voldoende beklimmingen in het boek, en je hoopt toch dat de redacteur die deze tekst schreef het verhaal op zijn minst eerst eens doorgelezen had, en bovendien stelt Lucas zijn (jongere) onderbuurvrouw op een bepaald moment zelfs voor om van appartement te wisselen om de beklimming voor hem minder lang te maken. Stel je voor dat je de persoon bent die deze flaptekst schreef; eeuwige schaamte was je deel, want geef toe: het is belachelijk, slordig, vermijdbaar, en het stoort. Ik denk steeds weer dat je wanneer je een boek maakt, trots wil zijn op het resultaat, en dat je wil dat de dingen dan kloppen. Je wil dus niet dat er - zoals in Guus Kuijers Boek van alle dingen - een prent van een man met weelderige haardos staat naast de tekst "Zijn haar was wit en zijn kruin was kaal", en je wil niet dat er – zoals in Ed Francks Zie ik je nog eens terug? - een meisje met losse lange haren op een prent staat wanneer haar haar al in de vorige scène gevlochten werd. En je wil niet dat er "bovenbuurvrouw" staat wanneer er "onderbuurvrouw" moet staan. Het zijn allemaal kleine dingen, maar je wil het niet.

Maar terug naar de achterflap. Na de hierboven geciteerde tekst staan er ook nog twee stukjes uit recensies over een ander boek van Ward Ruyslinck, Het geboortehuis. Beide fragmenten prijzen Het geboortehuis om zijn "verrassende ontknoping" in de stijl van Roald Dahl. Ook in de keuze van net deze recensiefragmenten zijn de flapmakers minder gelukkig; het kan immers best zijn dat Het geboortehuis geweldig eindigt - ik zal het eens lezen - maar om dan net met dat lof te zwaaien op de flap van een boek met een zo ontgoochelend einde als De bovenste trede maakt de flap wel bijna cynisch – haha, nu hebben we u bij uw pietje hé, jij die dacht ook hier een leuk einde te mogen verwachten. Want inderdaad, lees dit boek niet om een origineel einde. Je vermoedt dat het verhaal zal eindigen met de dood van Provoost en deze zal, zo denk je al lezend, ofwel inderdaad ongeveer zijn zoals hij zich zijn dood voorstelde, ofwel een onverwacht ongelukje worden. Maar het valt tegen: het is niet de oorspronkelijk verwachte dood, ook geen plots ongelukje, maar een saai en te nadrukkelijk voorbereid ongelukje. In zekere zin dus wel onverwacht, maar allerminst blij onverwacht of geslaagd. Het is mogelijk dat de auteur dat wou, dat het de bedoeling van Ruyslinck was dat iedereen behalve zijn hoofdpersonage zelf exact zou voorzien hoe Provoost zich naar zijn einde toewerkt. Maar de boom in met de bedoeling van de auteur want het werkt niet..

Dus: de flapteksten en het einde zijn ontgoochelend. Maar het moet niet al geklaag zijn want wie de flap negeert en na bladzijde 123 stopt met lezen en zo een mooi open einde voor zichzelf creëert, krijgt een vlot geschreven verhaal vol met amusante anekdoten over grote en kleine sterfgevallen. Soms lijkt het door de verwijzingen naar overleden schrijvers of de letteren op Brouwerse wijze zachtjes knetteren, en je wil voortdurend de ontdekte weetjes delen met je lief, zoals bijvoorbeeld bij het geval Stig Dagerman – mijnheer De Witte – mevrouw De Witte. Ruyslinck heeft zijn research gedaan en dat maakt het tot een aardig tussendoortje vol 'leuke' gevalletjes. Niet meer dan dat, maar ook niet minder. Mensen die sterven willen, vinden hier allicht inspiratie over het 'hoe'.

Ward Ruyslinck De bovenste trede. Antwerpen: Manteau, 1997.

Geen opmerkingen: