7.1.06

Kader Abdolah: 'Het huis van de moskee'

[Eerst een flash-back naar 8 december: Koen Peeters en Kader Abdolah zijn samen op Passa Porta; misschien roken ze een sigaar. Vraagt Abdolah: “Koen, hoe zit dat nu met de Belgische taal?”, zegt Peeters: “Blijf nog even, drink nog iets.”]

[Nu terzake.][Kader Abdolah: 'Het huis van de moskee']

Ik zag Kader Abdolah voor het eerst op een studiedag over voorlezen. Hij gaf een lezing, had het met horten en stoten maar vooral met passie over Annie M.G. Schmidt en Jip en Janneke. Ter afsluiting las hij voor uit Kélilé en Demné. Het moet in 2003 geweest zijn; september, misschien oktober. Ik kende twee andere deelnemers aan de studiedag maar geen van ons drieën had al iets van Abdolah gelezen. Wel waren we alledrie onder de indruk van charisma, verteltrand, snor. Het stond vast dat ik hem zou lezen.

In 2004 begon ik eraan: eerst De reis van de lege flessen, later – in één ruk in een Brugs café – De adelaars. Begin 2005 werd ik overrompeld door Spijkerschrift en zag ik Abdolah zelf een tweede keer: hij kwam de bistro binnen waar lief en ik op luie dagen een warme avondmaaltijd nemen. Hij koos een sigaar uit de doos en zette zich met een jongedame aan het raam rechts van de deur. Even kwam ik in de verleiding om hem te zeggen dat Spijkerschrift wonderschoon was, dat het me bij Multatuli had gebracht, dat ik hem daarvoor dankbaar was. Maar zulks deed ik niet. Natuurlijk niet. Zo ben ik wel: zo ben ik niet.

Het begin van Het huis van de moskee baadt in de sprookjessfeer die ik zo graag bij Abdolah lees. Oude Perzen brengen hun dagen door met thee en tapijten, vrouwen lopen ruisend langs, vogels brengen de geheimen uit de paleizen in de heuvels mee. In zijn typische beknopte stijl schets hij het wedervaren van een kluwen aan personages. Het is bijzonder dat we niet verdwalen tussen al de vreemde namen en ook dat toont Abdolahs meesterschap.

Ik noemde de stijl beknopt. Zuinig zou ook kunnen, maar dat is te weinig Iraans, te Hollands, dat neigt te zeer naar gierig en berekend en is daardoor fout. De zinnen zijn kort, te veel details hoeven niet. De tekst en het geschetste leven kunnen zonder. [Wie Abdolah al eens hoorde spreken kan denken: de man kent eenvoudigweg niet meer Nederlands. De man zou misschien wel overdadiger willen schrijven, maar heeft daarvoor te weinig Nederlandse adjectieven in zijn Perzische hoofd zitten. Ik geloof daar niet in; Abdolah weet wat hij wil.]

In het tweede deel van het boek maakt het mythische, sprookjesachtige en mysterieus oosterse plaats voor een aardsere sfeer. De voeten komen vaster op de grond en geschiedschrijving en politiek dringen de poëzie een half metertje de coulissen in, tegelijkertijd wordt ook het tempo nog opgevoerd. Ik ben er nog niet helemaal uit of ik dat een goede of een slechte zaak vond. Mijn aandacht en leeslust werden er alleszins niet minder door; wie een familie-epos in Perzische traditie lezen wil, voelt zich misschien bedrogen – helaas. Maar nee, wat mij betreft: hulde. En een Nobelprijs in 2020.

Kader Abdolah Het huis van de moskee. Breda: De Geus, 2005.

Geen opmerkingen: