30.5.07

we hadden het misschien anders gewild, maar intensief empirisch onderzoek leverde ondertussen het bewijs

een wit konijn in een botsbal
Wat je in Gent niet kan kopen: Morgen zijn we in Pamplona van Jan van Mersbergen.
Wat je in Gent wel kan kopen: een wit konijn met een botsbal errond.

28.5.07

We reden naar Oostakker om daar een sapcentrifuge te kopen, mijn lief, mijn vos, en ik. Nu hebben we enkel nog een mooi schriftje nodig, dacht ik, om statistieken bij te houden over verwerkt fruit en versapte groenten, over hoeveelheden en soorten, over dagen en weken. Perencurves kunnen dan groen worden, die van wortelen oranje.

27.5.07

[Hij zegde dat ik onder de stralen moest en hij duwde mij naar een deur Roentgen Stralen 15.000 Volt. Er zat een meisje die er met haar knie onder moest en die keek benauwd naar den bliksemschicht. (uit: Louis Paul Boon Maagpijn in het verzameld werk, deel 5. De Arbeiderspers, 2005. p 41.)]

[Bliksems, maar wat graag, en verdomd als ik het niet wil; maar wie gaat dat voor den donder betalen? (uit: Mark Twain De avonturen van Huckleberry Finn. L.J.Veen, 1997. p 101.)]

[de ganse nacht
deed het erg lelijk:
donder, bliksem, hagel, regen.
onweer windt mij op.

(uit: Ivo van Strijtem Storm in Brussel aan de Mississippi. Lannoo, 1991. p 12.)]
via Koen Peeters

22.5.07

Vos

Vos
Vos
Ik kocht een nieuwe fiets en noemde hem Vos, groene Vos.

18.5.07

zwaluwseks

Op de ochtend van Hemelvaart nam ik de trein naar Lommel en ging van het station te voet naar het centrum. Het was vroeg, grijs en vochtig, en boven de Stationstraat cirkelden een vijftal boerenzwaluwen. Ik bleef staan om ze te bekijken, natuurlijk.

Twee van hen gingen plots achter elkaar aan, cirkelden op en neer en rond elkaar en vlogen dan samen verder. Vlak boven elkaar. Echt vlak boven elkaar. Op elkaar, met de vleugels synchroon. Ik had er nooit bij stilgestaan, maar nu weet ik het en u meteen ook: boerenzwaluwen doen het in de lucht.

Ik wandelde verder. Mijn lief belde me op mijn gsm. Ik ben in Lommel in de Stationstraat, zei ik, bijna bij de kerk.

17.5.07

[We zaten in den avond op 't terras van 't Tolhuis en keken over 't IJ naar de stad. De electrische lampen aan de spoorbaan brandden lila in de hoogte tegen een donkerblauwe lucht. 't Weerlichtte wat boven de drie spitse torens van de kerk aan de Haarlemmerstraat, onder de kap van 't Centraalstation hijgde een locomotief, de tram reed brommend over de De Ruyterkade, 't water golfde verlaten koudblauw met nerveuze, korte en onnoozele golfjes, maakte een zwak geluidje tegen den steenen rand van 't terras en riekte zwakjes naar dood water. (uit: Nescio Boven het dal en andere verhalen.G.A. Van Oorschot, 1961. p 110.)]

[Men en het julinatt kom åskan rullande söderifrån [...] (uit: P.C. Jersild De ondas kloster. Bonniers Pocket, 2004. p 79-80.)]
via Bert(ie)

[Dag Herman, het is dus zover –
Een inslaande bliksem van niks,
Een uitslaande brand zonder vlam,
Een bijtende rook en geen vuur.

(uit: Leonard Nolens Schok in Voorbijganger. Querido, 1999. p 35.)]
via Koen Peeters

15.5.07

De ober houdt van grapjes maar zijn Nederlands is niet goed genoeg om ze te doen slagen. De koffie is lauw, de binnenkant van de kop vuil aangeslagen. Als ik terugdenk aan het weekend, doe ik dat bijna met heimwee.

In het plafond van grijze en halfdoorschijnende kunststof staat een kantelraam op een kier. Erdoor zie ik, achter het net tegen de duiven en een roze reclamepaneel met groene letters, nóg een grijs, grijs vlak: de lucht. Een grijs, droefmakend grijs. Het is ondoordringbaar en benauwend. Ik hoor en voel hoe het bloed dik achter mijn oren klopt. Wat ik nu nodig heb, denk ik, is een boek over vogels. Om vast te houden.

Een vriend van de ober komt zijn nieuwe wagen laten zien. De ober en de vriend staan op de drempel, hun handen in hun zakken. Maar. Ach. Doet het ertoe?

4.5.07

[Tijdens ons gesprek zei Elizabeth Vruba op een gegeven moment dat antilopen tot trekken worden aangezet door weerlicht.
'Net zoals de Bosjesmannen in de Kalahari-woestijn,' zei ik. 'Die "volgen" ook het weerlicht. Want waar het weerlicht is geweest, is water, groen en wild.' (uit: Bruce Chatwin De gezongen aarde. Ooievaar pocket, 1994. p 264.)]

[De reis eindigde een paar uur later, midden in de nacht, op het hoogtepunt van een geweldig onweer. We moesten uitstappen in de stromende regen, in een totale duisternis doorschoten door bliksemschichten. (uit: Primo Levi Het respijt. Meulenhoff, 1997. p 128.)]
Dank aan Lope De Aguirre.

[Ik tekende de bliksem op haar muur,
boven haar bed.
Die trof haar ’s nachts, halverwege.

(uit: Toon Tellegen De tekening, in de Gedichten 1977-1999. Querido, 2000. p 74.)]
Dank aan Koen Peeters.

[Ik moet als de bliksem naar de bibliotheek. (uit: Allen Kurzweil Bibliotheek van de misleiding. Anthos, 2003. p 153.)]
Dank aan Occy.

3.5.07

en briesend sprong mijn vos naar voren*

In het kastje naast mijn ziekenhuisbed bewaarde ik een appel die ik elke dag oppoetste tot hij glom, meer dan glom.

Ik zou hem eten bij mijn ontslag. Ik zou in de zon naar huis wandelen over de grasveldjes van het domein en dan die appel eten. Het zou een overwinning zijn: ik, gezicht in de zon, borst rechtop naar de einder, staand op mijn tenen, haren in een briesje en dan die blinkende appel en een grasveld. De camera de lucht in cirkelend, de muziek – instrumentaal en heroïsch – aanzwellend tot stand 8 en ik op pad. Ik die zon achterna.




---
* Hé, een voetnoot:
die regel regel komt uit Geerten Gossaerts Thalassa! Opgenomen in Paul Rodenko's Met twee maten.