Dat ze bestaat weet ik sinds gisteren, toen ik er een kolom over las in het stadsmagazine, en dat ik naar die straat ging heeft alles met mijn verzameling over Koen Peeters te maken. Peeters leerde me Masereel kennen in Het is niet ernstig, mon amour; de cover is een houtsnede van Masereel en ook in de tekst wordt hij genoemd, ergens op een linkerbladzijde. Ik sla het boek voor u open en vind dadelijk het fragment:
In de middagpauze ontsnapten we naar buiten, en gingen we wandelen. We noemden hardop de namen van winkels en bedrijven die we passeerden. Beeldbuisfabriek Jacobini, confectieatelier Trentin, Mercedes-garage Carnewall, sigarenfabriek van het merk Farao. Een wandeling als een stoet van firmanamen. Wij van de wereldcongressen, zei Robert, de dweper die net Hergé had geruild voor Masereel. Was Masereel zoëven gestorven? Nee, Robert had gewoon een boek over hem gelezen. Frans Masereel, die leefde van 1889 tot 1972, was een Franssprekende Vlaming wiens houtsneden beroemd werden tot in China. Hij kapte in perehout de anekdotes van vriendschap en liefde, betogingen en oorlog, en van de mannen die de vrouwen bruut naar de borsten grijpen. Vanuit zijn atelier in Parijs beloerde hij met een kijker het spektakel in de straten. Robert tonde me in een boek die ene houtsnede: De kus. Hoog boven de stad leunt een vrouw uit haar raam en haalt een man aan die uit het raam van de overkant leunt. Zij kust hem innig. Het is indrukwekkend, zo'n liefde. (p 42-43)De cover is De kus, maar dan in de beste traditie van de Belgische Mythologische kunst overkleurd met geel en rood.
Wat de Masereelstraat nog extra in mijn verzameling passen doet, is het basale feit dat het een straat is; en zoektochten naar straten zijn erg Koen Peeters. Om dat te illustreren zou ik graag citeren uit Acacialaan, maar dat boek staat niet in het rek, dat boek moet ik nog cadeau krijgen. Wat ik wel kan citeren uit Acacialaan is een irrelevante alinea die hier nog in een bestandje achtergebleven is:
Vincent gaat vandaag op schoolreis naar Brussel. Ik toonde hem gisteravond in een gidsje alles wat hij vandaag zal zien. Het parlement, het koninklijk paleis enzovoort, tot hij in slaap viel van mijn enthousiasme. (p ?)Nadat ik de Masereelstraat zo snel gevonden had, wou ik ook het graf van Frans Masereel bezoeken op het Campo Santo, de indrukwekkende grafheuvel in Sint-Amandsberg. Dat bleek al heel wat moeilijker want het Campo Santo is een behoorlijk rommeltje – een mooi en nu in de dagen voor allerheiligen en allerzielen nog steeds rustig rommeltje, een heerlijk rommeltje onder een zomerse herfstzon, maar een rommeltje. Tenzij je op zoek bent naar de mastodont van Jan Frans Willems ben je daar een hele tijd zoet met het zoeken naar een graf. Een uur en een kwartier in mijn geval. De nabestaanden hielden het dan ook sober. Ik rustte enkele minuten uit op het bankje dat Masereels graf flankeerde en keek naar een vrouw die enkele etages lager een zerk verzorgde. Bedeesd nam ik een foto. Ik ging opnieuw zitten en zag een schoolklas passeren. Ik veegde wat bladeren weg. Ik kon naar huis. Straks eindigt de ramadam, dacht ik, ik fiets langs de Zondernaamstraat voor een nieuwe voorraad koeken – Ülker en Eti – dan kan een en ander gevierd worden.
PS: Vanaf vandaag (21 oktober) tot en met 15 januari 2006 is er een tentoonstelling van tekeningen, prenten en originele houtblokken van Frans Masereel in het museumpaviljoen van het Museum voor schone kunsten in Gent.
UPDATE: Ik kocht vandaag Masereels biografie door Joris van Parys. (winnaar Gouden Uil 1996)