5.8.05

Koen Peeters (Acacialaan p175):
Zijn [Gilliams'] huis in Antwerpen was een onopvallend rijhuis, géén kasteeltje of villa, en zijn straat is een lange smalle pijp, met amper ruimte voor een auto en een tram. De romantiek van zijn jeugd, die hij opriep in Elias, is enkel literair. Achteraan in Gregoria schrijft Gilliams: 'opeens ben ik mij ervan bewust, – het kasteel uit mijn kinder- en jongelingsjaren bestaat niet meer. Thans is het landgoed aan alle kanten bebouwd met kleine nederige woningen waarin de vijanden van mijn verleden geboren worden en sterven.' Die zin was voldoende om Acacialaan te schrijven, want: sommige dingen in dit boek zijn echt, andere niet.
Louis Paul Boon (De Kapellekensbaan p 16):
En ge hoest eens, en steekt uw papier in de farde waar ge het verhaal over de kleine ondine verzamelen zult, terwijl mossieu colson van tminnesterie zwijgt en afwacht als hij ziet dat de kantieke schoolmeester het hoofd schudt: ge spreekt wel van de konijnenberg die ik van hier kan zien, en van het niemandsbos dat ik door het open raam kan rieken, maar van het lelijke rijkemensenhuis op de konijnenberg maakt ge een kasteel waar een voor mij onbekende meneer derenancourt zou wonen. Dat versta ik niet: waarom zegt ge de dingen niet gelijk ze zijn, waarom mengt ge het één met het ander en koppelt ge aan bekende namen onbekende dingen en mensen, die verwarring brengen in mijn kantieke gedachten.

Geen opmerkingen: