27.1.07

Tijdens de nacht schiet ik wakker uit een koortsdroom met in mijn hoofd de titel van een socialistische roman die ik – gelukkig – nooit schrijven zal: Bakkerszonen, wacht!

18.1.07

geen nieuwerwetsigheden

Ik kocht een nieuwe bril. Hij blinkt zo hard dat ik er nu liever geen foto van neem – helaas. Wel maak ik plaats voor vertrouwde bliksems uit vertrouwde derde drukken van boeken, zoals deze eerste van Vader Theodorus en die tweede van mijzelf.

…maar toen hij nog leefde hadden ze er een gewoonte van gemaakt tijdens ieder nachtelijk onweer naar beneden te gaan en zich in de zetel te bedrinken. Ze telden de verwoestende seconden tussen bliksemschicht en donderslag, als bezworen zij daar het stekeblinde fatum mee. (uit: Dimitri Verhulst Mevrouw Verona daalt de heuvel af. Contact, 2006 (derde druk). p 98.)

En daarna als de gesmeerde bliksem naar iets mondainers. (uit: A. Alberts Aan Frankrijk uitgeleend. Amsterdam: G. A. Van Oorschot, 1995 (derde druk). p 125.)

15.1.07

Mia

Aan huisdieren geen gebrek. Mijn grote kameraad van de laatste week is Mia.

Mia en de brieven van Elsschot
Mia is een zeer nuttige verdelger van bladluizen, lees ik in De Grote Encyclopedie Van Het Dierenrijk. Ze zoekt die bladluizen bij ons thuis op en rond de verzamelde brieven van Elsschot en dat wil zeggen: op mijn nachtkastje. Elke avond slaapt ze daar, naast mijn hoofd, en eigenlijk zou ze ook overdag moeten slapen, maar de winter is haar niet hard genoeg. Overdag maakt ze kleine expedities over de rug, het leeslint, de kaft en de snee. Tijdens die wandelingen lacht ze met de winter. [Ik hoop dat we daarover geen klachten krijgen van de buren.]

Zaterdagavond dacht ik dat ik haar kwijt was. Ik legde mijn leesboek – geen brieven van Elsschot meer de eerstkomende tijd, natuurlijk – ik legde mijn leesboek naast het bed en tuurde de nachttafel rond op zoek naar Mia. Mensen zullen lachen of zeggen hij liegt, maar ze dreef op haar rug in mijn glas water, haar poten spartelend in de lucht. Ik heb haar gered met de linkerwijsvinger en midden op het boek geplaatst. Het lampje knipte ik pas uit toen ze volledig stilzat, op het leeslint, zo ver mogelijk van de natte plek vandaan.

14.1.07

[Het onweer was bijna over, de bliksemflitsen volgden elkaar niet meer zo snel op, en het donderen hoorde men alleen nog dofrommelend verderaf. Ze waren thuis. Loes reed de wagen de garage in en hij sloot het hek. (uit: Louis Paul Boon Als het onkruid bloeit in het verzameld werk, deel 14. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2005. p 832.)]

[- Zo dadelijk stopt een jonge blonde god, die ons als een bliksemschicht ter plaatse brengt! zei Annie met een spottend lachje. (uit: Lew Waitmas (aka Louis Paul Boon) De liefde van Annie Mols in het verzameld werk, deel 14. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2005. p 9.)]

10.1.07

die dag aan zee

wind in de rug
We wandelen langs de vloedlijn met de wind in de rug en het stuifzand tegen onze hielen. Wanneer de zilvermeeuwen voor ons opvliegen, hangen ze stil in de lucht, of zweven ze achteruit als vliegers boven het strand maar dan zonder koord. En soms, op de grond, staan ze op één poot, worden ze door het opkomend tij even opgestoten en vallen ze op hun bek. Kleiner en nog grappiger dan de meeuwen zijn de strandlopers. Ze lopen. Over het strand.

In de doorzichtige plastic tas die ik met me meedraag, heb ik twee bakstenen van boeken: deel 14 van Louis Paul Boons verzameld werk [1118 gram] en voor lief This is all van Aidan Chambers [969 gram]. Verder ook één schelp [18 gram]. Met die zak lezen we aan de poort van de vlindertuin "gesloten tot maart 2007".

Op de terugweg is de wind tegen en staat de zon laag. Japanse kerselaars bloeien. We kopen vis.