27.12.14

In de nacht van donderdag op vrijdag zag ik in een droom een zwarte specht.

Ik wandelde in de straat waar ik mijn jeugd doorgebracht heb. Waar ooit mijn broer woonde, daar tegenover, was een rietkraagje met enige knotwilgen en in dat riet (tja), fourageerde een zwarte specht. Ik filmde hem en plots bleek hij een nest met verse jongen te hebben. Dat dat vroeg in het jaar was, dacht ik daarbij. En ook dat nestfotografie verboden is.

Een meter of 20 verder, voorbij de bocht en aan de andere kant van de straat, zag ik eind mei 2010 acht bonte vliegenvangers. Ook dat was in een droom.

7.12.14

Vannacht, in een droom, zag ik twee boeren- en twee huiszwaluwen.

Ik liep met S, P en K door een zuiders zonnig stadje. Er was een station en daar in de buurt zaten twee huiszwaluwen naast elkaar op een vensterbank. Een tel later zaten er twee boerenzwaluwen bij. Ze zaten gevieren naast elkaar en we keken naar hun staarten.

Later zagen we in een smalle straat in het centrum ook een koolwitje vliegen, een groot koolwitje. Het dier ging even op mijn muts zitten - was het dan toch niet zuiders zonnig? - en er werd een foto van genomen.

[Niemand ging de bus uit, behalve ik. Volodja's vrienden brachten hem bliksemsnel zijn kannetje olie - het was tenslotte zijn maat, ook een chauffeur, die trouwde - en hij toeterde een paar keer baldadig. (uit: Vasili Grossman Reis door Armenië. Balans, 2013. p 145.)]

5.12.14

Donderdagochtend zag ik in een droom kokmeeuwen, nonnetjes, reigers en wellicht ook kuifeenden.

Ik neem aan dat er meer vogels in de buurt waren, maar ik had mijn bril niet op. Een verrekijker had ik wel bij, daar keek ik nu en dan door. Dan zag ik links en rechts van de dijk waarop ik liep kale maïsakkers en waterbekkens. En dus ook kokmeeuwen, nonnetjes, reigers en wellicht enige kuifeenden. [Ik kan niet alles onthouden, nee, zo werkt het niet.]

21.11.14

Vannacht, vanochtend, zag ik in een droom een draaihals.

Het was in een stralend voorjaar. Ik fietste door een landschap van groene weiden, bomenrijen, hier en daar een hoop takken, een badkuip, een mesthoop. Nu herken ik het niet meer, maar in mijn droom was het duidelijk dat ik er vaker kwam, veel vaker, het was mijn local patch. Op mijn bagagedrager lag mijn statief.

Er waren meer mensen op de been, die waren misschien op zoek naar de bonte tapuit, onlangs daar gezien. Ik reed andere fietsers voorbij, werd zelf ingehaald door S, haalde die weer in. Samen sloegen we rechtsaf een baantje in en daar vloog hij op, de draaihals. Hij had op een takkenhoop rechts van de weg gezeten en vloog nu de straat over en viel weer in in het weiland aan de linkerkant. We kunnen hem vanaf het kruispunt beter zien, zei S. We reden tot de volgende bomenrij links en sloegen daar linksaf het baantje in, naar het kruispunt wellicht.

19.11.14

Een kleine week geleden zag ik in een droom een goudvink. Op een bovenste takje. In de achtergrond: lucht.

10.11.14

Vannacht, in een droom, zag ik een vijftal kraanvogels. Ze vlogen over naar het oosten*. Onder een viaduct was er ook een plasje met wat eenden erin.

Aan het plasje stond een groep mensen en plots begon iedereen brood in het water te gooien. Ik zag dat Leo J tussen die mensen stond. Hij gooide niets - natuurlijk - maar probeerde mij attent te maken op één van de eenden. Ik kreeg niet te zien wat hij bedoelde, wou me niet tussen de mensen wringen.

----
* Ik tikte eerst "westen". Dat is een nieuw probleem: dat ik oost en west omwissel. In deze droom was het erg duidelijk oost. Erg duidelijk dus in richting, niet in woord.

30.10.14

[Ik hoor de druppels dof op haar lijf plenzen, zie haar gezicht in de korte flits van een bliksemschicht, haar geopende ogen, de donder rammelt door het duister. (uit: Elvis Peeters Oradour. Voetnoot, 2012. p 42-43.)]

18.10.14

Niet zo heel erg lang geleden, zag ik in een droom een vlucht putters en drie nonnetjes. Die nonnetjes waren mannetjes, alledrie.

5.10.14

4.10.14

[Plotseling keerde hij zich, onder het lopen, bliksemsnel om. (uit: L.H. Wiener Niet aaien. Contact, 1997. p 45.)]

27.9.14

De herinnering is erg vaag, maar ik denk dat ik onlangs, in mijn slaap, een notenkraker zag. Zwart en wit en al.

Of het was op het wereldwijde winterweb, dat kan ook. Het lijkt alles zo op elkaar. Als Pannepeut en Malheur 12.

[Mijn vader heeft al eens de gehele bliksemafleidingsinstallatie moeten nakijken omdat ze had gedroomd dat de boerderij door een bliksemschicht werd getroffen. (uit: A.L. Snijders & Erik Harteveld Koude oorlog aan de IJssel. AFdH, 2013. p 77.)]

21.9.14

[En dan komt er ineens een soort flits uit mijn vinger, een bliksemsnelle witte flits, als een elektrische vonk. (uit: Roald Dahl De tovervinger. De Fontein, 2010. p 12.)]

20.9.14

[From the tail of my eye, I saw what I took to be a kestrel. I turned my head to watch it as it climbed, and I waited for it to go into its hover, according to timehonoured kestrel custom. But it did nothing of the kind. It turned itself into an anchor, or the Greek letter psi. Or a thunderbolt. (uit: Simon Barnes How to be a bad birdwatcher. Short Books, 2004. p 14.)]

11.9.14



Ze maakt heerlijke geluidjes. Haar kak ruikt naar bosviooltjes, rijpe pruimen en een hint van vanille.

In de frituur probeerde ik me te laten uitleggen wat een Duitse Boulet is. Dat mislukte.

---

In een droom, ondertussen drie nachten geleden, zag ik twee zwarte wouwen. Het was in een heidegebied met rietpercelen. Sommige drogere delen waren afgezet met prikkeldraad. Er liepen behoorlijk wat mensen rond, een heel aantal daarvan bleek vogelkundig want toen de wouwen opdoken, gonsde het langs alle kanten van "zwarte wouw, zwarte wouw!"

Het eerste dier was erg herkenbaar als een wouw, het tweede leek ook best veel op een van de filmmonsters uit Where the wild things are.

28.8.14

[Het ernstige ongeluk vorig jaar op de alp van Andiast waar door de bliksem de kaasmaker en veertien koeien werden getroffen, heeft ons weer eens op het hart gedrukt elk jaar de Almachtige te smeken onze alpen te behoeden voor ongeluk. (uit: Arno Camenisch Sez Ner. De Bezige Bij, 2013. p 74.)]

25.8.14

[Blijkbaar moet de oogst als de bliksem worden binnengehaald. (uit: J.J. Voskuil Terloops. Van Oorschot, 2004. p 164.)]

23.8.14

Gisterochtend, in een droom, zag ik enige jan-van-genten, een koppel wilde eenden, een lepelaar en een massa ooievaars. Eén van de ooievaars was Joëlle Milquet. Kom dat tegen.

17.8.14

Vannacht, in een droom, zag ik een huiszwaluw. Of zag ik hem gisteren, in het echt? Maar waar was dat dan? Nee, een droom, wellicht was het in een droom.

Vannacht, in een droom, was ik op stap met vrienden en collega's. Het was met een busje, er was veel jolijt.

Vanmiddag vond ik deze tekst terug:

Ik dweil de keuken en het kot. De kattenbak, de poten van de strijkplank, de deur naar het toilet en de deur tussen kot en keuken worden ook grondig gepoetst. Ik zet de waterbakjes van de katten in de afwasmachine en was de donkere was op dertig graden. Daarna komt de schoonfamilie op bezoek en zet ik koffie. Ik snijd de taart aan. De tv staat aan. Er wordt gefietst. Ik zet nogmaals koffie. De tv gaat uit. Ik doe boodschappen in de Delhaize.

's Avonds bezoek ik het plasje achter het vliegveld en zie ik een kleine zilverreiger, een witgat en een oeverloper. Ik open een flesje saison en aai de katten. Ik leg de matten terug op hun plaats in het kot. Ik open een flesje bruin bier. De kroontjeswipper, zo denk ik, kan ik afschuren en verven, wit of roze. Een jaar geleden timmerde ik een keukenbankje. Door die kroontjeswipper zou ook een ophanglus kunnen komen; een gaatje boren, een touwtje knopen.

Ik denk natuurlijk niet echt kroontjeswipper, ik denk stoppentrekker. Natuurlijk.
Wat ik twee minuten spijtig vond, vanmiddag, bij deze tekst was dat "bruin bier". Want welk bier zou dat dan weer geweest zijn? Cuvée Delphine? Malheur? Rochefort 10? 8? Achel bruin? Er is al zoveel onzekerheid hier en dan ook zulks nog erbij. Bij Nescio, De uitvreter, is er sprake van "ettelijke kruikjes zuur bier" op de Place De La Brouckère in Brussel. Dat kan dan weer wel. Dat valt zelfs niet te overtreffen.

14.8.14

[Nauwelijks heb ik me omgekleed of ik word omstrengeld door een Balinese droomprins die bezweert dat hij als door de bliksem werd getroffen toen hij mij, bulé op leeftijd, zag binnenkomen. (uit: Hans Boland De zachte held. Athenaeum - Polak & Van Gennep, 2014. p 111.)]

8.8.14

14.7.14

[Ach, een arm man vergaat het slecht als hij gezondigd heeft, en als hij ziek is, vergaat het hem ook slecht. Je moet je noodlot dragen! Laat onze zoons in dienst gaan, ze zullen niet te gronde gaan! Tegen de wil van de hemel is geen macht opgewassen. "Uit de hemel dondert en bliksemt het, hij welft zich over heel de aarde, de mens kan er niet voor weglopen" - zo staat het geschreven.'
Maar Debora antwoordde, met haar hand in haar zij, boven de bos roestige sleutels: 'Een mens moet zichzelf proberen te helpen, dan helpt God hem. Zo staat het geschreven, Mendel! Altijd ken jij de verkeerde zinnen uit je hoofd. Vele duizenden zinnen zijn er geschreven, de overbodige onthoud je allemaal! (uit: Joseph Roth Job. LJ Veen Klassiek, 2014. p 42-43.)]

[Mijn aanwezigheid brengt rampspoed en mijn liefde trekt de vloek aan, zoals een eenzame boom in het open veld de bliksem aantrekt (uit: Joseph Roth Job. LJ Veen Klassiek, 2014. p 162.)]

6.7.14

[Ze wierp me een blik toe als een bliksemschicht.
'En jij hebt je als een schaap naar de slachtbank laten leiden, jij idioot?' (uit: Guus Kuijer De Bijbel voor ongelovigen? Het begin. Genesis. Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2014. p 177.)]

1.7.14

17.6.14

[Glecksteinhütte, 2317 meter. We zien een ernstige, getaande man uit Grindewald zelf, even in de veertig, employé bij 't spoor. Hij werkt aan zijn conditie, zal binnenkort de Wetterhorn beklimmen. Vorig jaar op de Mönch getroffen door de bliksem. Eén enkele flits en die ging van zijn helm naar zijn pickel.(uit: Koos Van Zomeren Zomer. De Arbeiderspers, 1993. p 72.)]

6.6.14

[Zal ik u eens wat zeggen, het is me nog nooit zo goed gelukt. Het was net een lange bliksemschicht. Ik heb eens een bliksemschicht gezien die langs een telefoondraad gleed, mijn God, het leek wel een laken van vuur. (uit: Knut Hamsun Victoria. Bright Lights, 2007. p 42.)]

1.6.14

[Onder leiding van het Belgische duo wordt het grasland geduldig uitgekamd - de vogel leeft als een muis in een stelsel van grastunnels - en dan opeens is het zover: een bruine, vleugelloze kiwi in zakformaat met rode oogjes en een kromme snavel hipt tevoorschijn en schiet ook bliksemsnel weer in het gras terug. (uit: Gerrit Jan Zwier Naar de rand van de kaart. Atlas, 2009. p 156.)]

11.5.14

10.5.14

[Ja. Maar hoor eens, waar gaan we naartoe? Waar gaat dit hele bliksemse gedoe over?(uit: Jonathan Coe Expo 58. De Bezige Bij, 2013. p 164.)]

15.4.14

Enige nachten geleden zag ik in mijn slaap een zwarte ruiter.

Ik was in het huis van mijn grootmoeder. Vanuit de woonkamer zagen we in de voortuin, op het pad, een zwarte ruiter heen en weer lopen. Of-ie in zomerkleed dan wel in winterkleed was, dat weet ik niet meer. Maar het was een zwarte ruiter, in de voortuin. Rode en paarse bloemen bloeiden.

11.4.14

Ik had er nooit eerder bij stilgestaan dat het kon. Maar het kan, ik deed het vanavond, ik stofzuigde het plafond van de keuken.

10.4.14

Vannacht, in een droom, zag ik een velduil.

Ik zat op de passagiersstoel van een wagen en we reden naar het zuiden, langs een rivier. Die rivier was links. Rechts was een groot, rommelig veld met erin een groepje grote bomen, vier of vijf, waar net blad in kwam. Vanuit het veld vloog op onze hoogte een velduil op, hij vloog naar het noorden. Hij was gigantisch - een dubbele oehoe. We reden er voorbij, ik riep dat de chauffeur moest stoppen, draaide me al om in mijn stoel en opende de deur. Ik had blijkbaar mijn telescoop op schoot. De uil, zo zag ik, was in één van de bomen gaan zitten.

Eerder die nacht had ik ook bokjes gezien in mijn droom, maar het duurde langer vooraleer ik me dat weer herinnerde. De bokjes - ik zag er drie - zaten naast een plasdrasplas, onder een overhangend stuk beton. Het restant van een bunker?

6.4.14

In de kelder had ik nog een tafelblad liggen. Het was van de keukentafel van de vorige huiseigenaars geweest. Ik tilde het blad naar boven en zaagde er op de koer een stuk uit van 80cm op 102cm. Dat stuk draag ik morgen, overmorgen, woensdag naar boven en dan schroef ik het vast op één van de grijze kasten. Het geheel schilder ik wit, satijnglans.

Twintig jaar geleden bouwde mijn vader een hok achter in de tuin. Het had muren van cellenbeton, Ytong, en ook een zoldertje. De vloerpanelen voor de zolder zaagde mijn vader op de zolderbalken zelf op maat. Met de cirkelzaag. Hij donderde natuurlijk al zagend met vloerplaat en al naar beneden. Ik stond er op te kijken, trok de stekker van de cirkelzaag uit de verlengkabel.

's Avonds, bij de pizza, drink ik een Orval. Ik herinner me een vogel uit mijn slaap, vrijdag wellicht, anders woensdag, op de trein wellicht. Meer weet ik niet meer. Het is mager.

1.4.14

Diksmuidelaan // Veldkant // Tramplein

We zaten op een terras en dronken tripel van Westmalle. Het was nog warm en we konden ons zonder al te veel moeite een Seine inbeelden onder de spoorwegbrug waar we tegenaan keken. Rechts de straat in zong een merel. Aan een tafel achter onze ruggen hoorde ik iemand, een man, zeggen dat-ie vanmiddag een zomertaling gezien had, en een blauwborst. Hij klonk zeer enthousiast. Daarna zei hij - nog steeds enthousiast - iets over seks, maar wat dat exact was, kon ik niet horen.

Ik vertelde mijn vrouw over de diepmenselijke contacten die ik die middag op mijn wandeling had gehad. Het waren er twee:

  • een boer op een tractortje die vroeg wat ik aan het doen was, met mijn verrekijker en telescoop. 'Vogels kijken,' zei ik. Ah, dat dat mocht, zei de boer, maar eigendommen bespioneren, dat mocht niet. Ik vertelde daarop - om hem gerust te stellen, te overtuigen wellicht - iets over kramsvogels en Scandinavië of Siberië, maar dat kon-ie niet volgen. Hij zat al die tijd boven op zijn tractor, de motor draaiend. 
  • een Duitse scheper (of een Mechelse, wat weet ik ervan) die een joggende vrouw met zich mee trok. Het beest kwam zeer enthousiast & niet te stuiten op mijn tas af. De vrouw struikelde erachteraan. Ze excuseerde zich, ik leek op haar zoon, vandaar dat de hond zo deed. Dat kon ik dan weer niet helemaal volgen. 
In mijn hoofd zat nog een derde contact, één van eerder deze week, het moet vrijdagavond geweest zijn. Maar dat vertelde ik niet aan mijn vrouw, dat had ik al gedaan. Vrijdagavond wellicht.
  • Ik fietste in de avondschemering naar huis. In de Diksmuidelaan was een bejaarde vrouw aan de praat met twee mannen, Noord-Afrikaanse origine, een jaar of 30. Toen ik langskwam, stapte de vrouw het fietspad op en deed ze me stoppen. 'Meneer, excuseer, kan u de klok zetten?' Ze zwaaide met een draadloze telefoon. Ik zei iets van 'Ach' en van 'Zo'n telefoon' en van 'Het spijt me, mevrouw.' Dat laatste had ze wellicht al niet meer gehoord, ze had zich opnieuw naar de twee mannen gekeerd.

28.3.14

26.3.14

Vanochtend vroeg, vlak voor de wekker, zag ik in een droom een goudvink.

Ik had, geloof ik, net met S staan praten en liep daarna de groene zone rond één van de forten binnen. Er stond heel veel water op de paden, grote plassen. Naast één zo'n plas zat een goudvink te drinken. Ik bekeek hem door de verrekijker.

17.3.14

In de nacht van zaterdag op zondag zag ik steenuilen in een droom. Ze zaten in een knotwilg.

We stonden naar de knotwilg te kijken. Achter cirkelvormige openingen zagen we de kopjes van steenuilen. In Sommige holtes zaten er wel drie, ja, we begonnen de kopjes te tellen. Het waren er elf.

15.3.14

[Te Erembodegem was een zaal voor feestelijkheden, waar op zaterdag 17 juni een bruiloft werd gevierd. Het liep naar de late avond en binnenin de zaal was het even stikkendwarm als buiten, want er dreigde onweer. Wie naar buiten moest om tegen de achtermuur te pissen, zag het reeds in de verte ijllichten.(uit: Louis Paul Boon Het jaar 1901. De Arbeiderspers (grote ABC nr 293), 1977. p 104.)]

11.3.14

[Het onweerde en regende hevig en bij het licht van de bliksem zag ik door de kletsnatte ramen van de auto de bomen die aan alle kanten om ons heen stonden. (uit: Gajto Gazdanov Het fantoom van Alexander Wolf. Cossee, 2013. p 150.)]

2.3.14

1.3.14

Of de vorige nacht, of die daarvoor, hoorde ik in een droom een zwarte roodstaart. Ik geloof dat ik hem hoorde vanuit het zitje waarin mijn collega's en ik wel eens Elixir d' Anvers drinken. We keken door het raam en zagen een bakstenen fabrieksschouw. Daar zat-i op.

[Bliksemsnel overdacht ik mijn gedrag van de vorige avond, maar kon daarin geen ongerechtigheden vinden. (uit: Bob den Uyl Het landschap der levenden. Querido, 1984. p 110.)]

28.2.14

de Koolmeesstraat // de fluiter (19) // de nieuwe Voskuil

Ik ben er al zeker 100 keer door gefietst, maar dat de Koolmeesstraat Koolmeesstraat heet, weet ik pas sinds vanochtend. Ik zag het bordje toen ik vertraagde voor de lichten, onderweg naar het station Gent-Sint-Pieters. En in het station, daar moeten we zijn voor dit stuk.

Ik was in het station, in de hal, bij de borden met aangekondigde treinen en daar zag ik - je gelooft het niet - de fluiter. Ik zag hem voor ik hem hoorde. Hij leek oud & verlopen, droeg een plastic tas, een minder goed zittende jas. Je kon denken, even: een zwerver. Maar het was de fluiter. Hij liep me voorbij en toen pas hoorde ik hem fluiten, toen pas herkende ik hem, zijn achterkant. De fluiter, met zijn pet.

Hij schuifelde, de handen naast het lichaam, door de hal naar de tunnel onder de sporen en ondertussen floot hij - dat spreekt. Ik wandelde achter hem aan, maar al snel liep ik voor hem uit want zo traag schuifelen, nee, dat kan ik niet. Tussen spoor drie en spoor vier nam hij een Metro van de stapel. Dat duurde enige tijd. Dat ging niet van een leien dakje, hij moest zelfs even het fluiten staken. Daarna keerde hij terug naar de hal. Zelf liep ik verder naar spoor 7. Daar zou ik een kwartier later de trein naar Tongeren nemen.

De fluiter. Ik dacht dat-i dood was, al jaren.

Ik herinner me nu de chikkenbakvuller, nog zo'n onmogelijke ontmoeting in station Gent-Sint-Pieters. En ook al een eerdere keer de fluiter natuurlijk. [Maar nee, die chikkenbakvuller, dat is gelogen zie ik nu, dat was in het noordstation in Brussel. In Gent hóópte ik slechts hem ooit te zien. Ach, het geheugen.]

----

Wel dood is J.J. Voskuil. Maar dat houdt geen nieuwe boeken tegen. Op de trein las ik in Ik ben ik niet. De inleidende tekst - Detlev Van Heest spreekt met Lousje Voskuil - is helemaal wat het zijn moet.

25.2.14

[In de jaren na de oorlog was er een rijtje landarbeidershuisjes door de bliksem getroffen en afgebrand. (uit: Frank Westerman De graanrepubliek. De Bezige Bij, 2013. p 10.)]

23.2.14

Ik fietste met L van het werk naar het station. Neerder fietste ik samen met iemand van het werk naar het station, vanaf geen enkel werk, naar geen enkel station. Meer dan tien werkjaren heb ik daarover gedaan. Vreemd is het.

We reden over de Leopold II-laan. Bussen, tegenwind, rode lichten, tramsporen, opkomende regen. Om 16.12u waren we in het station. Om 16.13u nam ik de trein naar huis. Erg smooth.

Weinig mensen helemaal vooraan in de trein. Ik las in Koos van Zomeren - Naar de natuur - over de bonte vliegenvanger.

Onderweg van het station naar huis kocht ik in de Delhaize een nieuwe fles Elixir d'Anvers, tegen opkomende verkoudheden. Ik nam ook een sinterklaas uit chocola mee. Het meisje aan de kassa vroeg of ze in mijn tas mocht kijken. Ik maakte geen bezwaar.


------------

Vier dagen later, dinsdag, want de tekst hierboven ging over vrijdag, fietste ik weer met iemand van het werk naar het station. Met B.

Ik reed met B de Hovenierstraat naar beneden, dan links de Ribaucourtstraat in en dan weer rechts, parallel aan de Leopold II-laan. Zo kwamen we eleganter dan via de Leopold II-laan zelf aan bij het kruispunt van de Sainctelette. We zeiden het, dat het een aangenamere route was. Ondanks een aantal extra voorrangen van rechts. We zeiden ook dat automobilisten idioten zijn. Of dat ze het misschien niet zijn, maar dat het veiliger is daar van uit te gaan.

Na de Stanley sloeg B rechtsaf. Ik reed rechtdoor en kwam nog zeker 40 seconden voor de trein aan op het perron. Ik was ruim op tijd thuis voor de afspraak met de vroedman en de omelet met aardappel en champignon.

En in mijn droom die nacht: een vlucht putters. [Echt zeker was ik er niet van, maar ik zei het een aantal keer, dat het putters waren, en toen geloofde ik het echt.]

20.2.14

16.2.14

Tegen 11u belden er twee dames aan. Ze vroegen me of ik soms met vragen zat over de Heer. Ze vroegen nog dingen, maar mijn hoofd klapte dicht. Eén van hen ontvouwde een bladzijde uit een tijdschrift. Die bladzijde was al vaak ontvouwen en weer bijeengeplooid. Bij het artikel stond een goudgele zonsondergang en in de titel iets van "Waarom?" Ik stuurde ze verder, ik weet niet meer precies hoe.

Een gemiste kans, besefte ik al gauw. Ik had helder moeten blijven. Had ik niet een kwartier eerder in de badkamer gehoord van En zoo gaat alles z'n gangetje en wee hem die vraagt: Waarom? en had ik het niet 5x luidop herhaald om het niet te vergeten? Zo'n dames moeten toch ontvankelijk zijn voor Nescio, voor titaantjes.

En ik had ze natuurlijk ook kunnen spreken over de grijze vrouw die gisteren achter me in de tram half luidop fezelde van Vetzakken.... Dat het vetzakken zijn.... Vremdzakken.... Vetzakken al die vremde.... Met zo'n dames valt de wereld te bespreken, openhartig en in vertrouwen.

Ik zei het tegen mijn vrouw. Die zei: 'Ga ze snel terughalen. Ze kunnen nog niet ver zijn.'

Mijn vrouw is natuurlijk een grapjas. Ik ben Müller niet, niet Van Heest.

[In ieder geval, in zo'n laan zijn blikseminslagen nu schering en inslag. (uit: Koos Van Zomeren Naar de natuur. De Arbeiderspers, 2011. p 115.)]

15.2.14

11.2.14

In het halletje van de coupé was iemand flauwgevallen. Collega's van de gevallen man brachten hem weer bij kennis, alsof ze zulks wel vaker meemaakten. Ik stond even op, wandelde naar het halletje en bood de helpers clementijnen aan, suikers. Die werden geweigerd. Ik wandelde weer terug en las verder in Koos Van Zomeren. Hij schreef over rotganzen.

Bij de rotganzen dacht ik aan Willem Barentsz.

6.2.14

Op de trein lees ik weer in Koos Van Zomeren. In 1979 was-i 33. Dat maakt hem ondertussen bijna 70, daar zit ik van te kijken. Ik onthoud dat ik een fragment vanop p 58 moet overtikken als voetnoot bij gisteren.

Wanneer ik thuis aankom, is het aanzienlijk later dan verwacht - personen op het spoor, verminderde snelheid. In de keuken vind ik lauwe pasta met witte kool, witte bonen, broccoli en een pepertje. Het smaakt heerlijk. Erbij mijn voorlaatste Westvleteren 8, vervaldatum 10.09.13.

Een dag later zal de kleine kat in de kattenbak kakken [regen], maar dat weet ik nu nog niet. [O jee, de tijden, de tijden. O jee.]

Momenten dat het regent krijgen structureel meer aandacht dan momenten dat het niet regent. In de wandeldagboeken van Voskuil lijkt het continu te regenen. Toen ik daar een keer een opmerking over maakte, zei Lousje: 'Maar het regende bijna nóóit.' (Bovendien: 'We zijn toch niet van peperkoek?')(uit: Koos Van Zomeren Naar de natuur. De Arbeiderspers, 2011. p 58.)

5.2.14

[Aanvankelijk is het een zachte meiregen, geleidelijk wordt hij gestager en harder. bliksem en donder. We bevinden ons juist op de kam. (uit: J.J. Voskuil Reisdagboek 1981. Gottmer, 2000. p 56.)]

2.2.14

[Eerst sloegen dikke druppels als gedesoriënteerde vogeltjes tegen de glazen pui aan, daarna werd het in rap tempo donkerder, zo donker dat we ons om vier uur 's middags in een maanloze nacht waanden, het gerommel in de lucht naderde als een rolkoffer door een smalle straat en uiteindelijk knalden zweepslagen bliksem het wolkendek recht boven ons diagonaal uit elkaar.(uit: Joost De Vries De republiek. Prometheus, 2013. p 121-122.)]

19.1.14

[Een van mijn eerste en tevens meest succesvolle was Bij de tandarts. Het enige attribuut was een stoel, waar ik op ging zitten als patiënt, en waar ik naast stond als de vreselijke tandarts, in bliksemsnelle rolwisseling. (uit: Herman Pieter De Boer & Betty Van Garrel Zalig zijn de schelen. AFdH, 2012. p 119.)]

11.1.14

[Het was een bliksemflits in een donkere nacht: verblindend maar niets verhelderend. (uit: A.L. Snijders (die Theodore Dalrymple citeert in) Bordeaux met ijs. Afdh, 2010. p 147.)]

[Hoor eens, jongeheer, u moet nu niet handtastelijk worden. Wat u me allemaal vertelt gaat me geen bliksem aan. (uit: Hans Fallada Wat nu, kleine man? Cossee, 2011. p 309.)]

1.1.14

[Toen Nailles die avond in bed lag dacht hij: hamer en spijker, groenten en fruit, peper en zout, olie en azijn, Romeo en Julia, blok en touw, donder en bliksem, koffie en thee, hom en kuit, ham en kaas, man en paard, kousen en schoenen, schroefjes en moertjes, waar en onwaar, scherp en bot, laarzen en sporen, snorkel en zwemvliezen, dik en dun, appels en peren, bruid en bruidegom, kat en hond, melk en suiker, tafel en stoel, pen en inkt, sterren en maan, slot en grendel, lachen en huilen, pappie en mammie, oorlog en vrede, hemel en hel, goed en kwaad, leven en dood, de dood en de belasting... Hij viel in slaap en begon te dromen. (uit: John Cheever Bullet Park. Van Gennep, 2013. p 58-59.)]