24.6.09

Vannacht zag ik in een droom een lepelaar. Hij stond op een betonnen afvoerbuis. Die buis hing in de lucht.

21.6.09

Svetlana, misschien
jolien, wellicht

19.6.09

V. komt uit Rusland.

Wanneer ik hem vraag Alles goed? zegt hij Ja. Maar vóór die Ja moet hij steeds, als in een reflex, mompelen Hitler kaputt. Hij glimlacht er dan bij. Dat is familietraditie, zegt hij, bij het horen van woorden die zeer Duits klinken.

18.6.09

roze in huis

16.6.09

Enkele nachten geleden zag ik in een droom een grote mantelmeeuw. Ze laat me sindsdien niet meer los.

De meeuw vloog boven de tuin van mijn ouders en scheet me voortdurend onder. Af en toe landde ze op het gras en in de struiken. Ik liep rond met een borstelsteel, een trekker erop, en probeerde het beest hard te slaan – wat lukte, natuurlijk, want mijn oog-hand-coördinatie is uitstekend. Wanneer de meeuw op het tegelpad ging zitten, legde ik de bezemsteel op de grond en schopte ik hem tegen de vogel aan.

[Als Echte Waarden bestaan, hoe zien ze er dan uit? Nu ik ze me tracht voor te stellen, krijg ik iets rillerigs over me. Het is allemaal erg groot en vormeloos wat ik voor me zie. Je kunt die E.W. eigenlijk niet zo goed beschrijven, maar ze hebben te maken met de wisseling der seizoenen, een man alleen met zijn hond in de velden bij vallende schemering, het inslaan van de bliksem in de hooischuur, het veulentje dartel meerennend naast zijn moeder, de melkprijzen en het gebrul van de alkoholische dorpsdebiel. Trouwens, zo'n hond vertegenwoordigt helemaal op z'n eentje een E.W. (1H=1EW). (uit: Remco Campert Waar is Remco Campert? De Bezige Bij, 1978. p 10.)]

[Ze kunnen voor mijn part naar de bliksem lopen. Ik keek hen onbeschaamd met mijn versufte ogen aan, maar zij deden net, of ze me totaal vergeten waren. (uit: F.M. Dostojevski Herinneringen uit het ondergrondse. Veen, 1980. p 129.)]
van Occy

[En zo verlaat hij als een bliksemschicht het huis, met het idee dat hij niet de buitenwereld betreedt maar een min of meer openbaar verlengstuk van de ongezonde en wellustige oven waarin hij begint te verdampen, op sandalen en in de kleren als van een zwerver die hij 's zomers altijd draagt, wanneer hij de hele dag opgesloten zit in zijn kamer, en in de winter niet warm genoeg gekleed, zonder sokken terwijl zijn pyjamamouwen onder de dunne trui uit komen. (uit: Alan Pauls De geschiedenis van het huilen. Meulenhoff, 2008. p 88.)]
van Occy

['Vrouw! Dan ga ik maar!' en hij wil al vertrekken, maar de vrouw komt als door de bliksem getroffen van de trap aangevlogen, alsof ze de hele tijd met een tot het uiterste ingehouden stem achter de deur heeft staan wachten, en schreeuwt een hele litanie van allerlei wijvenkreten, eerder smeekbeden dan vervloekingen, van waar moet je nu zo nodig weer heen, je zou pas na zondag gaan en ik zit hier maar weer alleen, met de koeien, met de kinderen ... (uit: Andrzej Stasiuk Galicische vertellingen. De Geus, 2007. p 32.)]
van Occy

5.6.09

caprimulgus europaeus / nachtzwaluw / geitenmelker

Ik had mijn nieuwe vos mee de trein op genomen om in de Kempen naar nachtzwaluwen te gaan zoeken. Vanuit het station fietste ik naar het noorden, de stad door, achter het voetbalveld langs, het kanaal over en dan naar links. Bij het eerste stuk heide waren roodborsttapuiten te zien. Ik zag ze en ik hoorde ze zingen; stenen ketsten tegen elkaar. In het avondlicht zag ik de insecten boven de hei blinken en de roodborsttapuiten buitelen tot het blinken verdwenen was. Over het fietspad vanuit het westen hoorde ik ook twee heren komen aanfietsen. Ze spraken met lokale tongval.
De ene: Doa stoa nembospoeper.
De andere: Joa. Dasieter soweut.

De schemering zette in en overal waren krekels te horen. Ik maakte me zorgen of ik het geluid van de nachtzwaluw wel zou kunnen onderscheiden van dat van de krekels. Ten onrechte. Want hoe anders klonk de nachtzwaluw niet toen hij een half uur later plots begon te zingen? Het ging trager, dieper, rustiger, veeleer ratelend dan tsjirpend. Vergissen is alleen weggelegd voor doorzetters.

Ik legde mijn nieuwe vos enkele meters het bos in op de grond en begon door een brandgang in de richting van het geluid te wandelen. Na 250 meter was er een open vlakte. De zang, want zo heet het, was al heel wat luider geworden en toen ik de overkant van de plek bereikte, kwam het ratelen van net boven mijn hoofd. Donker tegen de zwartblauwe-oranje lucht zag ik niet veel later een vogel over de vlakte vliegen. Groter dan ik had vermoed, langzamer dan ik had vermoed, veel dichter bij dan ik voordien had kunnen hopen. Op de uiteinden van de vleugels zag ik krijtwitte vlekken, op de zijkanten van de staart ook. Een mannetje.

Dat mannetje was niet alleen; er was ook een vrouwtje. In een trage vlucht, draaiend en kerend, zochten ze hun voedsel boven de vlakte; ze riepen naar elkaar en af en toe klonk er een geluid alsof ze in hun vleugels klapten. Regelmatig landden ze in één van de bomen aan de bosrand en klonk het gezang weer. Ik zag hun silhouetten op de kale takken en van verder naar het noorden hoorde ik het gezang komen van nog een exemplaar, en op de wind dreef door het donker ook gezang van op een feestje, van je Ruby Ruby Ruby.

Veertig minuten lag ik zo languit op de grond te kijken en te luisteren. Ik probeerde, wellicht zonder succes, het ratelen vast te leggen op de voicemail van P, want hij was het die me eerder enthousiast sprak over nachtzwaluwen en hun zang; hij had het over een magische ervaring. Hij had gelijk. De duisternis, de eenzaamheid van de heide, het geheimzinnige ratelen en een vogel die uit weinig meer dan een mysterieus silhouet bestaat; meer heeft een geslaagde zomeravond niet nodig.

Later die nacht at ik in de eetkamer van J en M tv-worstjes met mosterd en brood. Ik vond dat lekker. Ik was gelukkig.

4.6.09

[Met iets van vertedering en evenveel van schrik had ’t gekeken hoe de bliksems de bomen spleten, waarna de hitte het licht was en het licht de hitte. (uit: Dimitri Verhulst Godverdomse dagen op een godverdomse bol. Contact, 2008. p 14-15.)]
van K.Artman

3.6.09

Gisterennacht, in een droom, zag ik een steenuil vliegen. Hij landde op de balustrade voor een gemeentehuis.

[In de jaren twintig was het niet ongewoon om op je omzwervingen in het buitenland het pad te kruisen van onbekenden, die zich al net zo'n vreemde voelden in dat land als jijzelf en dan deed je je best om ze in een of twee middagen te leren kennen. Soms werd zo'n bliksemsnelle kennismaking als vriendschap aangeduid. (uit: Glenway Wescott De slechtvalk. Wereldbibliotheek, 2002. p 7-8.)]
van Occy

[Ik zei tegen ze dat het vanaf die bliksemnacht (want het bliksemde inderdaad ergens in de stad, en dat konden we door het raam zien) afgelopen was met de verkwistende aalmoezen aan de kerk, die ons verzekerden van de hemel, terwijl we op aarde al meer dan honderd jaar moesten bloeden. (uit: Roberto Bolaño 2666. Meulenhoff, 2009. p 712.)]
van Occy