19.5.06

mijn IVAC en ik

Steeds weer word ik kort wakker wanneer de verpleger – hij heeft pleisters over zijn neusbrug – mijn volumetrische pomp controleert. Volle snelheid nu, zegt hij. De display geeft 125 milliliter per uur aan. Ik luister naar het voortdurend onderbroken zoemen. Hij leeft, denk ik, mijn pomp, mijn IVAC 598, hij ademt, hij leeft.

In de kamer zijn verder vier dames. Ook zij ademen, maar ze hebben geen pomp. Opgeteld zijn ze zo'n 260 jaar oud; samen gaan ze terug tot de geboorte van Hiëronymus van Alphen. Dat is heel wat, dat maakt mij een broekie.

Met afgunst kijken de dames naar mijn pomp, ik zie het wel. Ze snuiven wanneer hij piept [P2.1 bijvoorbeeld], ze storen zich eraan, ze zijn jaloers. We merken het wel, IVAC en ik, en telkens weer glijden hun ogen zijn richting uit wanneer ze spreken [Peekes, da bleft in maan kaal hange].

We gaan samen een chocoladedrank halen, mijn IVAC en ik. We stoppen oordoppen in onze oren en lezen een boek over Siberië. Stilletjes vertel ik hem over de twee groenlingen voor de ruit gisteravond. We zijn de beste vrienden. Dames deren ons niet.

De verpleger – u kent zijn neus – ontmantelt na vier en een half uur mijn IVAC. Ik zeg bedankt voor de zorgen. Goed weekend en ook: dag IVAC. Tot de volgende keer, murmel ik nog naar de dames, ik moet naar huis. Stofzuigen.

De volgende keer zullen ze samengeteld 261 jaar oud zijn. Stel je voor: de conceptie van Hiëronymus.

Geen opmerkingen: