Grote Europese roman (6) - Berlijn
[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]
Pieter jaagt ons naar buiten, want de Reichstag is vanavond tot tien uur open. We lopen daarheen, we hoeven amper aan te schuiven. Na fouillering gaan we met de lift naar boven, naar de koepel van Norman Foster. In de glazen koepel wandelen mensen langs de glazen wand op en af. Om ons heen zien we hoe de avondhemel snel verandert. Onweer komt aanrollen, aanzwellend, eerst als een kleine formatie vliegtuigen in een oude oorlogsfilm, dan als boomstammen die traag van een helling rollen. Het geluid wordt steeds voller, ronder, groter.
Dan ontploft het boven ons. Het is als de oorlogsbewegingen uit geschiedenisboeken, het zijn troepenverplaatsingen, pijlen op Europese kaarten. Ondertussen regent het ook, eerst zacht en mals, dan in grote hoeveelheden om de elektriciteit in de lucht te blussen.
Voor onze ogen gebeurt het helemaal. Er ontstaan brutale scheuren in de hemel. Er zijn tonnen die de berg op en af rollen. Er zijn uiteenvallende scherven, reclame voor de SS. Boven ons wordt het onweer uitgegoten met apocalyptisch lawaai, en een brede witte boom verschijnt boven de Spree.
Het is een zuil. Een brede kolom van wit vuur, een heldere stam die verblindend in de nacht staat. De boom verbindt hemel en aarde. De aarde ontploft gewoon als een verticale trap. En dan zie ik het, iemand doet dit: iemand maakt foto’s. Laten we veronderstellen dat iemand foto’s van ons wil maken voor zijn eeuwige, onsterfelijke, onzichtbare verzameling. Met open mond zitten we toe te kijken. Een Amerikaanse huilt van angst.
‘Heb je de scène?’ vraag ik aan Pieter.
‘De scène wel, maar niet de tekst.’
‘Ik zal de scène voor jou opschrijven,’ beloof ik hem, ‘vanavond in mijn hotel, in mijn schriftje. In mijn Groot Europees Schriftje.’