30.3.07

Luuk Christiaens schenkt er twee op één avond:

Herfstonweer: het weerlichtte, echter niet boven in de lucht, maar beneden in een laan, tussen de bomen, bijna zonder donder, zonder regen; slechts een sterker bomenruisen na de bliksemstralen, die niet flitsten maar eerder oplichtten, heel geleidelijk, langzamerhand, voor het oog te volgen. (uit: Peter Handke De last van de wereld. Arbeiderspers, 1978. p 222.)

Zijn ogen deden wat zeer door de bliksem of van het huilen (dat kan ik niet uitmaken) maar zijn inmiddels hersteld. (uit: Lord Byron Brieven en dagboeken. Arbeiderspers, 1986. p 31.)

29.3.07

je schrijft op briefjes die je vergeet, terugvindt, overtikt en krijgt zo een weblog vol dubbelgedateerde teksten, maar erg vind je dat niet

27.03.2007 / 16.15u
In El Metteko op de Anspachlaan lees ik De wonderbaarlijke reis van Edward Tulane uit. Ik huil er niet bij. Hoogstens heb ik kippenvel, maar dat kan ook komen door de openstaande deur. Op de tv – waarom in 's hemelsnaam een tv hier – op de tv kan ik kijken naar iets over kwallen op het strand. Ik ben moe; voor mij nu een koffie.

27.03.2007 / 17.00u
Ik ken geen enkel leuk café waar meer mensen, meer soorten mensen bedoel ik dan, komen dan hier in El Metteko. Ik hou daarvan, en ook van de ondertitel "Stadscafé". Waarschijnlijk is het mijn favoriete dagcafé. Waarom maak ik eens geen lijstje? Een top-3 van cafés slash koffiehuizen die ik graag bezoek met een boek.

  1. El Metteko (Brussel)
  2. Het salon (Gent)
  3. Het Studio Skoop-café (Gent)
En nu de fuut toch te water is, waarom ook geen lijstje van cafés slash koffiehuizen die ik binnenkort eens bezoeken wil?
  1. Monopole (Gent)
  2. Simba (Tervuren)
  3. De nachtvlucht (Gent)

26.3.07

het was vrijdag en ik dacht: hup

Ik zat op mijn knieën voor het boekenrek en verschoof T U V W en Z. En, hup, daar hoorde ik Koen Peeters. Hij zei Euh en Wel en Als je met de juiste esthetiserende blik rondkijkt, dan word je zielsgelukkig in Brussel. Ik dacht: hup, en: dat schrijf ik op, op een Delhaize-rekening van 68 euro 16 uit mijn achterzak.

Het is goed boeken ordenen bij een interview, dacht ik ook, maar iets warmer zou het hier wel mogen zijn. Ik nam mijn muts uit de gangkast en zette hem op. Podgorica zei Koen Peeters. Podgorica, herhaalde ik, met mijn muts op mijn kop. Podgorica, nog eens. Ik schreef het bij op mijn briefje.

De boeken stonden geordend, ik sprong ondertussen van been op been, rond de tafel, huppen was het, huppelen, en ik zong mee van We are from Barcelona. Hup, dacht ik, nu de fiets op en naar een gezellig café om wat correctiewerk te doen. Ik zocht mijn truien bij elkaar. Mijn muts had ik al op, dat viel mee. Lente, jawel, schoon is het. Buiten zongen de staartmezen. frr-frr, srih-srih-srih!

Erik de Smedt meldt in de reactiedoos:

[...] en zo zitten ze of menen te zitten en zo staan en liggen ze of menen het te doen en bekijken de vernietigende beweging en denken dat het de rust is, de continuïteit, mijn pak tenminste is niet afgedragen, hier is het raam en daar is het zuiden, klampen zich vast aan de aanblik, alleen de bliksem beschouwen ze als beweeglijk, die een beetje rust in de luchten [...] (uit: Konrad Bayer Het zesde zintuig. een roman. Utrecht: IJzer, 2001. p 116.)
Dank, dank.

23.3.07

[Ik verwachtte bliksemschichten, maar die bleven uit. (uit: Frank Westerman Ararat. Atlas, 2007. p 277.)]

20.3.07

mia op het kozijn
Zondagmiddag vond ik Mia op het kozijn van de grote ruit in de woonkamer. Wat nu? Luciferdoosje? Glazen medicijnpotje? Aarde bij de papyrusplant?

Grote Europese roman (7) - Envoi

[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]

Het boek is af. Het is de Grote Europese Roman geworden, die tegelijk een klein Brussels boekske is geworden. Dites, nous comprendrons-nous un jour? Qui contrôle les langues quand nous nous rencontrons à l’étourdie? Est-ce que parler une langue étrangère signifie plus qu’enfiler une autre veste?
‘Wat is dat voor een schriftje?’ vraagt ze. Ze bladert erdoor. Blaadjes flappen eruit. ‘Je hebt niets op de eerste pagina geschreven.’
Ze geeft het me terug. Terwijl ze naast me staat, schrijf ik op de eerste bladzijde: ‘Grote Europese Roman.’
‘Je hebt nog enkele lege bladzijden achterin.’
‘Ja, daar moet een naschrift komen. Hoe alles afloopt.’
‘Dat klinkt niet als een happy end’, zegt ze en ze schurkt zich dicht tegen mij aan. Het verkeer loeit op de autoweg vlakbij.

op zoek naar perruche in de Grote Europese Roman
Als we die avond in bed naar de regen luisteren, zoeken we samen het juiste werkwoord voor die malse vorm van neerslag ‘Ruisen’ is het best mogelijke woord. We hebben het over geluk, maar niet over tv-geluk, kortstondige extase als fun, dronkenschap of een orgasme. Want, zo bedenken we samen, kunnen we geluk niet beter beschouwen als een langetermijnsaldo, een eeuwigdurende optelsom van geschenken en geschenkjes die we krijgen en geven, gesprekken en gesprekjes, uitgewisselde geheimen als elektrische woorden, licht schrijnende wondjes, gezichten die we nooit vergeten, en dat allemaal opgeteld en opgeteld en opgeteld, misschien zelfs van verschillende levens bij elkaar? Misschien wordt dit soort geluk met stukjes opgebouwd en doorgegeven van generatie op generatie, families, geslachten? Zoals foto’s in een album?

19.3.07

Grote Europese roman (6) - Berlijn

[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]

Pieter jaagt ons naar buiten, want de Reichstag is vanavond tot tien uur open. We lopen daarheen, we hoeven amper aan te schuiven. Na fouillering gaan we met de lift naar boven, naar de koepel van Norman Foster. In de glazen koepel wandelen mensen langs de glazen wand op en af. Om ons heen zien we hoe de avondhemel snel verandert. Onweer komt aanrollen, aanzwellend, eerst als een kleine formatie vliegtuigen in een oude oorlogsfilm, dan als boomstammen die traag van een helling rollen. Het geluid wordt steeds voller, ronder, groter.
Dan ontploft het boven ons. Het is als de oorlogsbewegingen uit geschiedenisboeken, het zijn troepenverplaatsingen, pijlen op Europese kaarten. Ondertussen regent het ook, eerst zacht en mals, dan in grote hoeveelheden om de elektriciteit in de lucht te blussen.

Berlijn in de Grote Europese Roman
Voor onze ogen gebeurt het helemaal. Er ontstaan brutale scheuren in de hemel. Er zijn tonnen die de berg op en af rollen. Er zijn uiteenvallende scherven, reclame voor de SS. Boven ons wordt het onweer uitgegoten met apocalyptisch lawaai, en een brede witte boom verschijnt boven de Spree.
Het is een zuil. Een brede kolom van wit vuur, een heldere stam die verblindend in de nacht staat. De boom verbindt hemel en aarde. De aarde ontploft gewoon als een verticale trap. En dan zie ik het, iemand doet dit: iemand maakt foto’s. Laten we veronderstellen dat iemand foto’s van ons wil maken voor zijn eeuwige, onsterfelijke, onzichtbare verzameling. Met open mond zitten we toe te kijken. Een Amerikaanse huilt van angst.
‘Heb je de scène?’ vraag ik aan Pieter.
‘De scène wel, maar niet de tekst.’
‘Ik zal de scène voor jou opschrijven,’ beloof ik hem, ‘vanavond in mijn hotel, in mijn schriftje. In mijn Groot Europees Schriftje.’

18.3.07

[But I had never seen a storm like this one. We sat round three candles on the kitchen table amid a crescendo of thunderclaps. The lightning made every object around us suddenly luminous and sinister. Alain Legras took out a bottle of eau de vie to give us all courage. Then, terrifyingly close, a long serrated bolt of fork lightning cut the valley in half. We all tingled and cried out at the touch of its force, as thousands of volts entered the earth. And then came the rain. (uit: Patricia Duncker Hallucinating Foucault. Picador, 1997. p 150-151.)]
Van Occy. Dank.

17.3.07

Grote Europese roman (5) - Warschau

[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]

Uit een bar klinken onbegrijpelijke kreten. We kijken vooral in de koplampen van auto’s. Agnieszka wil naar Nalewki gaan. Ik vind het een goed idee, maar ze gaat de richting uit waarheen ik vanmiddag al liep, en daar was toch niets te zien? Maar we gaan verder.
De hele buurt met woonkazernes en flatgebouwen waar ik vanmiddag al onschuldig rondliep, was vroeger het Jüdischer Wohnbezirk. Het blijkt het Joodse getto te zijn. Of juister: geweest te zijn. Er is geen spoor meer van over. Vrolijk geel, nee, deprimerend okerkleurig zijn de woonkazernes in het blanke, koude maanlicht.

een getto in de Grote Europese roman
Als een gids debiteert ze: ‘Vanaf 1940 dreven ze hier de Joden samen, een klein half miljoen. Het getto was omringd met een drie meter hoge muur, met prikkeldraad en glasscherven. Zeventig straten, zevenentwintigduizend huizen. Acht mensen per kamer, later zelfs tien.’
Hoe ze al die cijfers kent?
Ze zit in consulting, dus ze heeft talent voor cijfers. En ze las net een boek over het getto. Ze geeft me een arm; dat is voor haar gewoon een manier om samen efficiënter te bewegen in de kou. Ze trekt me nog wat dichter tegen zich aan. Ik kijk naar haar bleke vel, heimelijk, want ik ben bang dat mijn blik mij verraadt.

16.3.07

de fluiter (16)

Net, pasgeleden, vijf over één was het misschien, zag ik de fluiter. Hij wandelde door het station, de handen bij elkaar op de rug en fluiten deed hij niet. Hij wandelde door de tunnel, onder de sporen, naar het zuiden. Hij floot niet, maar het was de fluiter. Zijn gezicht en zijn bewegen vergeet ik nooit en elke keer, zo weet ik ondertussen, elke keer lijkt hij meer op de herinnering aan mijn vaders vader.

Het moet meer dan een jaar geleden zijn sinds de laatste keer dat ik hem zag, dacht ik. En ook: wat loopt hij onder de sporen door? Zijn het de herschikte busperrons? Ondertussen liep ik verder door de tunnel. Ik naar het noorden. Op het plein voor het station vroeg ik een hamburger met ketchup en niet te veel ajuin. Twee euro vijftig kostte die. Ik betaalde. Ik was gelukkig. Alles komt goed, dacht ik. Altijd en overal, waarachtig en wis.


- eerder: (15) (14?) (13) (12) (11) (10) (9) (8bis) (8) (7) (6) (5) (4.5) (4) (3) (2) (1)

15.3.07

Grote Europese roman (4) - Londen

[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]

Er staan twee extra bobby’s voor het hotel. Met mijn koffer in de hand loop ik van Park Lane voorbij Green Park naar Piccadilly. Bij een krantenkiosk lees ik opnieuw: er is meer nieuws over die Bigley.
Ja, er is nieuws over Bigley, ik weet het intussen.
Ronduit kruiperig is het personeel van Le Méridien Piccadilly. Ze vragen of ik goed geslapen heb in dat vreemde hotel, ze excuseren zich ten overvloede. Ik wuif het weg. Als ze me nog iets vragen, zeg ik honingzoet dat alles OK is.
Ik vraag: ‘Is everything OK when I say it’s OK?’
Dat vinden ze OK, alsof ik een constructieve afspraak met hen maak.
Veel mannen in de lobby dragen een rode, net zo protserige das als ik. Aan de deurknop van mijn kamer hangt een plastic zakje met daarin vers van de pers een brandend actueel tijdschrift vol exclusieve trouwfoto’s van Britney Spears met al haar babyvette vriendjes en diep uitgesneden vriendinnetjes. Mijn nieuwe kamer is mooier dan de vorige. Parket, twee badkamers, twee tv’s en er hangen ingekaderde, gesigneerde tekeningen van Matisse boven het toilet. Op mijn hoofdkussen ligt een handgeschreven briefje met de weersvermelding voor vandaag: ‘Rain. We’re so sorry.’ Op het tafeltje staat een schoteltje met fruit, met opnieuw handgeschreven welkomstgroeten.

Grote Europese Roman
Bij de receptie bestel ik een zaaltje waar ik vandaag en morgen mijn zakelijke contacten kan hebben.
Er wordt meteen aangeklopt: ‘Everything OK?’
Ja, natuurlijk is alles nog OK. Ze brengen me naar een luxueus hok van vijf bij vijf meter, met een tafel en vier stoelen. Eén wand is geheel bedekt met spiegelglas. De spiegel is van een zuiverheid die ik nooit eerder zag: de werkelijkheid verdubbeld, loepzuiver, de realiteit maal twee.

Grote Europese Roman

[Daar zal de typist ongetwijfeld zitten te lezen in het boek in zijn schuifla. De eerste boekhouder werkt aan zijn staten met zijn hoofd bijna op zijn papieren, waarbij hij zijn vingertoppen met een bepaald geluid nat maakt aan zijn lippen. Hoe moet hij hen in godsnaam interesseren voor "dat" geval? En als hij hen toch zou aanschieten, zouden ze aan komen zetten met hun uitvluchten, hun ogen wegdraaien, als de bliksem overstappen op een ander onderwerp, zich bevrijden van dat thema, hun recht laten gelden om rustig vreemden van hem te blijven... vreemden...! (uit: Dyonélio Machado De muizen. Amsterdam: Coppens & Frenks, 2006. p 36-37.)]

14.3.07

Maandagavond zag ik R. op het werk. Ze las Murakami, Norwegian Wood. Dat hoofdpersonage, zei ik haar, zag ik destijds nooit voor me als een Japanner. Het was veeleer Frank Vercruyssen. In de andere boeken van Murakami net hetzelfde; de mannelijke hoofdrol is voor mij áltijd Frank Vercruyssen. Alsof de boeken al verfilmd zijn.

We liepen samen de trap af, de gangen door en naar buiten. De bus van de MIVB zou binnen acht minuten komen. Dat het nog warm was, zei ze. Ja, zei ik.

Wachtend op de bus vertelde ik haar het verhaal over James Joyce en metrostation Ribaucourt, het verhaal dat ik tegenwoordig voortdurend vertel. Aan iedereen. Ik dacht er dadelijk bij dat ik daarmee moet ophouden. Sinds wanneer vertel ik zo'n verhalen? Ik moet dat toch niet doen? Ik ben Gie Bogaert niet. Ik moet daarmee ophouden.

13.3.07

Grote Europese roman (3) - Athene

[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]

Soms straalde uit zijn postzegels zuiver licht, helderheid, het geluid van de ochtend. Soms ademde zijn verzameling droefheid en lusteloosheid uit. Alsof je niet meer overeind kwam. Even ging Theo naast Elisabeth op het bed liggen. Hij had hoofdpijn en zij legde haar hand op zijn voorhoofd. Toen hij zijn ogen sloot, fluisterde ze in zijn oor: ‘Die onbekende postzegel is van Griekenland. Er staat een tempel op uit Athene.’
‘Athene’, herhaalde Theo, proevend van de letters. ‘Dank je wel, Elisabeth.’
Theo opende het raam en Elisabeth zei hem : ‘Die landen, al die landen, dat is toch onbegonnen werk. Waarom schik je niet gewoon al je mooiste zegels bij elkaar?’
Tussen de bomen, de stapeling van groen, vloog een reiger. De zon brak door de wolken. De hemel viel, een vat vol licht, en daar zat op een tak een tortelduif. Het bracht Theo de ingeving die hij nodig had.

vogels bij elkaar in de Grote Europese Roman
K u r r – kru r r – k u r r.
‘De vogels?’ vroeg Theo.
‘Welja, breng een hoop zegels van vogels bij elkaar.’
‘We zullen vandaag’, zei Theo, ‘alle vogels verhuizen. De grote en de kleine vogels. De gele vogels, de rode vogels, de bruine vogels. De zangvogels en de andere vogels.’
Elisabeth Weiss voegde eraan toe: ‘Dit werk dient fluitend te gebeuren.’

11.3.07

Grote Europese roman (2) - Brussel

[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]

Ik loop de stad in en ga in de Nieuwstraat staan kijken voor de etalage van een juwelierszaak. Dat heb ik nooit eerder gedaan. Ja, dat kitscherige goud, en de manier waarop vrouwen hun vingers bevalliger weten te maken, een nek hoger en ranker, de naaktheid van het menselijk lichaam beter kunnen kleden. Geboeid kijk ik toe, misschien ben ik zelfs een potentiële koper. Ik loer naar binnen. Achter de toonbank staat de juwelier, en voor hem staat een man onhandig te gebaren. Ik hoor een vaag geroep.
Plotseling gaat een sirene, in de winkel springt een blauw zwaailicht aan en de buitendeur vliegt open. Ik sta vlak naast de deur als de overvaller, een jongeman van amper twintig, naar buiten stormt, met in zijn hand een doorzichtige plastic zak waarin iets blinkt.
Wellicht wat goud.

een afgegoten vorm in de Grote Europese Roman
Ik, die nooit een held ben geweest, steek toevallig mijn been uit, en de overvaller kan niet anders dan met zijn volle geweld ertegenaan lopen. Even klauwt hij in de lucht. Hij valt neer, smakt tegen het trottoir op zijn gezicht, en waarschijnlijk omdat ik dat al eerder zag op tv, grijp ik de arm van de overvaller en draai die op zijn rug. Ik ga boven op hem zitten, zonder nadenken, en terwijl het tot dan toe erg snel gebeurde, gaat alles vanaf nu heel traag. De overvaller kermt als ik hem hard neerduw met mijn knie. Omstanders komen mij aanmoedigen.
‘Ja, hou hem vast. Hou die smeerlap vast.’
Een van hen kan zich amper inhouden en schopt de overvaller. Iemand filmt ons digitaal. Op een vreemde, zeer lichamelijke wijze lig ik boven op deze overvaller, en steeds beter besef ik hoe wankel mijn positie is. Ineens zie ik dat de onhandige overvaller exact de houding aanneemt van een man die gevonden werd in de lava in Pompeji. Deze overvaller is een slordig afgegoten vorm, even anoniem, net zo tegen de grond gesmeten, met pijnlijk vertrokken mond, uitgeschakeld in het diepst van zijn wezen.

Occy vond bliksem.

'De bliksem slaat in eiken en sparren maar de bliksem is nog nooit in een beuk geslagen! Weiche die Eiche, suche die Buche,' had de oude Liepach, ooit afgezant in Pressburg en de eerste edelman in het geslacht van Von Kostanjevec tegen zijn kleinzoon Silvije, de prefect gezegd. (uit: Miroslav Krleza De terugkeer van Filip Latinovicz. De bezige bij, 2002. p 152.)
Ik ook.
Dat joch moet als de bliksem weer in bed. (uit: Bavo Dhooge Sus Octopus. De Eenhoorn, 2005. p 124.)
En nog:
Toen begon het te donderen en te bliksemen. (uit: Riet Wille Het beeld. Zwijsen, 2005. p 46.)

9.3.07

Ook dit jaar weer groot nieuws in Zweden:

De eerste 15 kraanvogels van het jaar zijn vandaag geland aan de Hornborgasjön. [Lezen in DN, SvD en Aftonbladet.] De lente van 2007 begint vandaag. Dat is duidelijk, dat staat vast. Vier het vanavond nog; eet stoverij bijvoorbeeld, met friet, als dessert iets van pudding.

Grote Europese roman (1) - Opdracht

[door Koen Peeters, in maart 2007 te gast op het perenblog]

Een boek schrijven als een Great American Novel, vermomd als een Grote Europese Roman. Ik heb gegoogeld, die bestaat nog niet. Groots en episch moet die de geschiedenis van de Europese mensheid samenvatten, maar dan vanuit het kleine perspectief van mensen die werken of leven in Brussel.
Misschien moet iemand die roman schrijven als een periodiek systeem. Zoals de Italiaan Primo Levi dat ook deed: elk hoofdstuk een chemisch element. Ja, elk hoofdstuk van mijn roman moet gaan over een hoofdstad, alsof elke stad een chemisch element is in een vernuftig Brussels systeem.
Met personages die op zoek zijn naar de allesverterende liefde, veelbelovend en ongeduldig. Of juist voortgestuwd door hun eigen verleden en daardoor wijs en triest.

grote Europese roman in wording
En iemand moet de schoonheid van Administratie beschrijven, de erotiek van het zakenleven in Brussel. Samen met u, en op Europese wijze. In congrescentra, luchthavens en hotels zoeken wij hoe wij, vreemden, elkaar toch kunnen vinden. Hoe we er soms van houden elkaar niet te begrijpen. Hoe wij elkaar aftasten met handenvol taal. Hoe wij sommige geheimen alleen kunnen toevertrouwen aan mensen die wij nooit eerder zagen en nooit meer weerzien.

2.3.07

Jean-Philippe Toussaint: 'De badkamer'

Ik vis naar de stukken olijf in mijn bord spaghetti-Sacla. Terwijl ik eet, kauw en vis, begin ik aan het derde deel van De badkamer. Ik vraag me af: lijkt dit op Het kanaal van Aat Ceelen? Misschien, denk ik, misschien en ik kijk achterom, naar het boekenrek, omgeving c. Van mijn vork op mijn broek schuift een sliert spaghetti.

een badkamer
Mijn vriendin komt thuis en zet zich voor de televisie. Grey's Anatomy. Is het goed, van die kerel in zijn bad, vraagt ze vanuit de zetel. Mijn hoofd staat warm. Ik leg er een hand op en zeg dat hij niet in bad zit nu. Hij is op bezoek en drinkt een aperitief. Het is roze, bitter en mousserend. Ik zeg ook: ik heb een warm hoofd.

Ik hoor mijn vriendin douchen. Voor het boekenrek, omgeving c, besluit ik dat De badkamer niet lijkt op Het kanaal. [Oké, er is een man, ik, er is een vrouw, er is een hotel in Venetië, mensen zijn er de weg kwijt. Maar is zulks niet bijna overal? Als bliksem?] ["Toen Edmondsson de deur helemaal dicht wilde doen, stak Kabrowinski bliksemsnel de steel van zijn paraplu in de spleet en bedankte, met een verontschuldigend lachje, nog eens voor de uitstekende maaltijd." (p 18)] Ik hoor hoe mijn vriendin de kraan dichtdraait. Ze is klaar. Ze komt de badkamer uit.


Jean-Philippe Toussaint De badkamer uit De badkamer, Meneer, Het fototoestel. Amsterdam: Prometheus, 2004.

[Handlingen kom till mig som ett stort underligt moln, sköt en blixt och drog förbi. Och ledsnaden blev kvar. (uit: Hjalmar Söderberg Doktor Glas. Albert Bonniers Förlag (Delfin), 1997. p 157.)]